Maar liefst 48 huisartsen in Zuidoost-Brabant verenigden zich eind vorig jaar in De ondernemende huisarts. Ik weet niet of de marktwerking of de tijdgeest aan deze ontwikkeling debet is, maar bij de oprichting van het NHG in 1956 werd een dergelijke schaalvergroting niet voorzien. Toch was het eenmansbedrijf van de dokter volgens Huygen, een van de oprichters van het NHG, een van de mogelijke oorzaken voor de impasse waarin de huisarts zich in de jaren vijftig van de vorige eeuw bevond. 1 In de eerste instantie lag het accent van het NHG op de erkenning van de huisartsgeneeskunde als eigenstandig discipline en op de ontwikkeling van een beroepsopleiding. Weliswaar pleitten vooraanstaande huisartsen in H&W al snel voor het opheffen van de solist, maar in de praktijk kwam daar niet veel van terecht. In 1960 schreef Buma dat er experimenten met groepspraktijken moesten komen, waarbij dan wel de persoonlijke band en continuïteit tussen arts en patiënt gewaarborgd moesten zijn. 2 In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw ontstonden er langzaamaan meer samenwerkingsverbanden, de ideologie van een maakbare samenleving werd vertaald in subsidieregelingen voor samenwerkingsverbanden. Gezondheidscentra werden gesticht met het idee dat samenwerken kwaliteitsverhogend zou zijn. In H&W beschreven verschillende pioniers hun bevindingen in artikelen van soms meer dan 10 dichtbedrukte pagina’s. 34 Niet alleen ontstonden er ondersteuningsplatforms, maar er werd ook een blik sociale wetenschappers opengetrokken om het groepsproces van de multidisciplinaire teams te begeleiden én om te onderzoeken of die samenwerkers het beter deden dan solisten. Ze zijn er nooit echt uitgekomen welke zorg beter was. De ontwikkeling van solopraktijk naar samenwerkingsverband stagneerde weer rond 1990. En nu, in de periode 2000-2005 kruipen huisartsen in rap tempo steeds dichter tegen elkaar aan. Het aantal solopraktijken is de afgelopen jaren flink gedaald. Werkten vrijwel alle 4215 huisartsen in 1956 nog als solist, in 2000 was dat nog maar 44% van de 7700 huisartsen en in 2004 nog maar 37% van de 8200. Van alle ruim 4500 praktijken is nu nog 61% een solopraktijk. 5 Waarschijnlijk heeft dat veel meer te maken met algemene culturele en politieke factoren (minder fulltimers, meer aandacht voor privé-leven, marktwerking) dan met de oorspronkelijk inhoudelijke discussie over kwaliteit. Artikelen van meer dan tien pagina’s met opsommingen over ‘wie wanneer met wie overlegt en hoe vaak’ zien we gelukkig niet meer. Maar of die 48 ondernemende dokters in Zuidoost-Brabant nu werkelijke betere zorg leveren dan solisten zonder accreditatie? Ook dat zal wel een continue discussie blijven. Joost Zaat
50 jaar NHG, 50 jaar continuïteit
Eind 2006 bestaat het NHG 50 jaar. Tijd voor een feestje. In deze jaargang besteden we veel aandacht aan de geschiedenis van de huisartsgeneeskunde. In deze korte rubriek stellen we in elk nummer allerlei aspecten van continuïteit aan de orde: van continuïteit bij terminale zorg door parttime werkende dokters tot het wisselen van praktijk door huisarts of patiënt.
Literatuur
- 1.↲Huygen FJA. De huisarts en de wetenschap. Med Contact 1956;11:730-9.
- 2.↲Buma JT. Enkele beschouwingen over groepspraktijken. Huisarts Wet 1960;3:298-302.
- 3.↲Blom J, Van Es JC. Verslag over de ervaringen met de oprichting van een gezondheidscentrum in Overvecht-Utrecht. Huisarts Wet 1972;15:325-41.
- 4.↲Lamberts H. Het sociale model in de huisartsgeneeskunde; tegenover, naast, in dankzij of ondanks het medisch model. Huisarts Wet 1972;15:369-83.
- 5.↲ http://www.nivel.nl/beroepenindezorg.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.