Verheij, Pieters, Ruttenen Hoeshielden in het februari-nummer van H&W een pleidooi voor de klinische leest waarop het specialisme huisartsgeneeskunde berust.1 Huisartsgeneeskunde is volgens hen een gewoon medisch specialisme. De specifieke kenmerken worden ontleend aan de medisch-generalistische functie en de extramurale setting. Waar wij een belangrijke kanttekening bij willen plaatsen is hun impliciete verwachting dat het met de bekering tot een meer klinische leest wel goed zal komen met de huisartsgeneeskunde. De geneeskunde bevindt zich in onze ogen op een keerpunt: de toename van chronische aandoeningen in de samenleving leidt tot een onvermijdelijke confrontatie met de beperkingen van de huidige behandelingsmogelijkheden. De huidige klinische leest biedt onvoldoende basis om dit probleem het hoofd te bieden. Om aan de meest urgente – veelal op basis van leefstijl ontstane – behoeften in de samenleving tegemoet te kunnen komen, zullen we het traditionele ‘klacht-diagnose-recept/adviesmodel’ moeten vervangen door een consultvoering die een integratie waarborgt van patiëntgerichtheid, leefstijlinterventies en een prognostische benadering.2 Bij het doorvoeren van deze innovatie van geneeskundige zorg moeten we rekening houden met een stevige belangenconfrontatie: tegenover deze respons op de zorgbehoefte van de patiënt staan grote belangen van bijvoorbeeld commerciële groepen. Dat vergt van clinici van alle pluimage voldoende leiderschap. Op dit punt is het interessant te kijken naar de huisartsopleiding – een van de grote verworvenheden van de innovatie in de gezondheidszorg uit de jaren 1970-1980. De speerpunten van het onderwijs uit die periode, zoals bejegening van patiënten, ziektebeleving en gesprekstechnieken zijn inmiddels opgenomen in het basiscurriculum en in het competentieprofiel van alle klinisch specialisten. Maar voor de huidige innovatieslag is een heroriëntatie op de inrichting van de opleiding tot huisarts essentieel. In de huisartsopleiding moet er een verschuiving komen: minder tijd (en staf) voor de speerpunten van vroeger en meer tijd (en staf) voor klinische competentie en evidence-based medicine. De verhouding huisartsen en gedragswetenschappers in de huisartsopleiding is nu ongeveer 2:1. Die relatief grote inbreng van gedragswetenschappers stamt uit de start van de huisartsopleiding in 1973. Wij vinden – en naar wij begrijpen ook Verheij et al. – een dergelijke omvangrijke inbreng niet meer noodzakelijk. Ook De Melker pleitte daar al voor in 2001: ‘Gespreks- en communicatietraining kan een taak zijn voor psychologen, maar consultvoering kan alleen door ervaren huisartsen geleerd worden.’ De plaats van die psychologen moet deels worden ingenomen door ervaren huisartsen en deels door uitmuntende clinici/docenten uit andere medische specialismen en paramedici. Het klinisch profiel kan verder versterkt worden door via de differentiatie in het derde jaar van de opleiding aansluiting te zoeken bij de NHG-Kaderopleiding. Daarin worden vervolgopleidingen geboden voor relevante klinische deelgebieden. Voor een toekomstige gezondheidszorg waarin de samenwerking tussen medische disciplines sterker zal worden en de onderlinge afgrenzing vervagen, is het buitengewoon aantrekkelijk als assistenten-in-opleiding over die grenzen kunnen kijken en kunnen participeren in andere opleidingsprogramma’s. Individualisering van de opleidingsprogramma’s maakt de traditionele groepsgewijze curriculumgang een minder zinvolle organisatievorm. Vanwege de toenemende betekenis van het wetenschappelijk onderwijs (denk bijvoorbeeld aan het aiotho-programma) en de complementariteit van de basis- en huisartsopleiding is een stevigere integratie van de huisartsopleiding binnen de academische afdelingen Huisartsgeneeskunde nodig. Bovenal gaat het er om, huisartsen op te leiden tot toekomstige klinische leiders van een gezondheidszorg, die nog maar ten dele zal lijken op de inrichting die we nu kennen.
Literatuur
Reacties
Er zijn nog geen reacties.