Praktijk

Het non-hodgkinlymfoom

Gepubliceerd
5 september 2013

Samenvatting

Baboe F, Lugtenburg E. Non-Hodgkin’s lymphoma. Huisarts Wet 2013;56(9):466-71.
Non-Hodgkin’s lymphoma (NHL) is a collective term for about 50 different lymphomas, of which follicular lymphoma (20-30%) and diffuse large B-cell lymphoma (40%) are the most common. Although NHL forms the largest group of haematological malignancies, it is relatively rare. The disease is systemic in most patients, affecting multiple lymph nodes and often organs. For this reason, systemic treatment is nearly always indicated.
NHL often manifests as painless swelling of the lymph nodes, sometimes accompanied by so-called B symptoms, general symptoms such as persistent unexplained fever, severe night sweats, and unexplained weight loss. Follicular lymphoma is often indolent, whereas diffuse large B-cell lymphoma starts as a rapidly progressive lymphadenopathy and often occurs in extranodal sites. Treatment of follicular lymphoma ranges from watchful waiting to combinations of radiotherapy, immunotherapy, and chemotherapy of different intensity. Autologous stem cell transplantation offers the only possibility of cure. The standard treatment for diffuse large B-cell lymphoma is chemotherapy plus treatment with the monoclonal antibody rituximab (R-CHOP). Cure is achieved in more than 50% of patients.

De kern

  • Meestal treedt een non-hodgkinlymfoom aan het licht als een pijnloze lymfeklierzwelling, soms met zogeheten B-symptomen (onverklaarde persisterende koorts, heftig nachtzweten en onverklaard gewichtsverlies).
  • De diagnostiek bestaat uit lymfeklierbiopsie en stadiëringsonderzoek (anamnese, lichamelijk onderzoek, beenmergbiopsie, CT- of PET-CT-scans van hals, thorax en abdomen).
  • Folliculair lymfoom (20-30% van alle NHL) is vaak indolent, met lymfadenopathie en relatief weinig B-symptomen. De behandeling varieert van watchful waiting tot combinaties van radio-, immuno- en chemotherapie in wisselende intensiteit. Allogene stamceltransplantatie biedt de enige mogelijkheid op genezing.
  • Diffuus grootcellig B-cellymfoom (40% van alle NHL) begint als snel progressieve lymfadenopathie, vaak ook met B-symptomen en extranodale lokalisaties (maag-darmstelsel, skelet, centraal zenuwstelsel). De standaardbehandeling bestaat uit chemotherapie plus het monoklonale antilichaam rituximab (R-CHOP). Meer dan de helft van de patiënten geneest. Recidieven worden behandeld met hoge-dosischemotherapie en autologe stamceltransplantatie, maar slechts 25% overleeft langdurig.

Epidemiologie en pathogenese

Het non-hodgkinlymfoom (NHL) is een verzamelnaam voor ongeveer vijftig verschillende klinisch-pathologische entiteiten die zijn omschreven in de WHO-classificatie van 2008.1 NHL is een zeldzame ziekte, met in westerse landen een incidentie van 10-15 per 100.000 in de algemene bevolking. De huisarts zal elke 3 jaar gemiddeld één nieuwe patiënt tegenkomen. De incidentie neemt toe met de leeftijd: 60% van de patiënten is ten tijde van de diagnose ouder dan 60 jaar. In 90% van de gevallen ontstaat NHL in een ontspoorde B-lymfocyt, slechts 10% ontstaat in een T-cel. In dit hoofdstuk bespreken wij de twee vaakst voorkomende subtypes: het folliculair non-hodgkinlymfoom, dat tamelijk indolent is en 20-30% van alle NHL uitmaakt, en het diffuus grootcellig B-cellymfoom, dat agressief is en 40% van alle NHL uitmaakt.
De oorzaak van NHL is niet bekend. Enkele zeldzame typen worden geassocieerd met infecties, onder andere door het epstein-barrvirus (EBV) dat opnieuw actief kan worden bij patiënten met afweerstoornissen, of door bacteriën zoals Helicobacter pylori (MALT-lymfoom van de maag) en Chlamydia psittaci (MALT-lymfoom van de adnexen van het oog).

Klinische presentatie

NHL treedt meestal aan het licht als een pijnloze lymfeklierzwelling, veelal (70%) in de hals. De ziekte heeft de neiging om zich vroeg te verspreiden via het bloed en kan daarom op veel verschillende plaatsen voorkomen, dit in tegenstelling tot het hodgkinlymfoom. Behalve in lymfeklieren kan NHL ook optreden in extranodale lokalisaties zoals maag, darm, huid, bot of hersenen. De klinische presentatie is daarom zeer gevarieerd. Soms wordt de ziekte bij toeval ontdekt bij iemand zonder klachten. Algemene klachten kunnen bestaan uit onverklaarde persisterende koorts, heftig nachtzweten en onverklaard gewichtverlies: de zogenoemde B-symptomen.

Diagnostiek en stadiëring

Hoeksteen van de diagnostiek is het lymfeklierbiopt waarop klassiek histologisch onderzoek wordt verricht. Maar men beschikt tegenwoordig ook over aanvullende technieken, zoals immunofenotypering, cytogenetisch en moleculair onderzoek, die richting kunnen geven aan de therapeutische strategie en van belang kunnen zijn voor de prognose. Na de diagnose volgt stadiëringsonderzoek (lichamelijk onderzoek, beenmergbiopsie, CT- of PET-CT-scans van hals, thorax en abdomen) om de uitbreiding in het lichaam vast te stellen. Als daar aanleiding toe is, worden ook het centraal zenuwstelsel (CT-hersenscan en liquoronderzoek) en de testes onderzocht. Nadat het stadium is bepaald [tabel 1], kan tot behandeling worden overgegaan.
Tabel1Non-hodgkinlymfoom, Ann-Arbor-classificatie
StadiumAangedane klierstations
Iéén lymfeklier of
IEbegrensde extranodale aandoening
II? 2 lymfeklierstations (eventueel aan te geven als II2, II3 enzovoort) aan dezelfde zijde van het diafragma of
IIE? 2 lymfeklierstations en begrensde aandoening van een extralymfatisch orgaan of gebied aan dezelfde zijde vanhet diafragma
IIIlymfeklierstations aan beide zijden van het diafragma
IIIEbegrensde extranodale aandoening
IIISmilt
IIIESzowel extralymfatisch orgaan als milt
IVdiffuse/gedissemineerde extranodale aandoening in één of meer extralymfatische organen of gebieden (te specificeren door een symbool), met of zonder aandoening van lymfeklieren
Alle stadia zijn onder te verdelen met het suffix A (geen klachten) of B (onverklaard gewichtsverlies > 10% binnen 6 maanden en/of onverklaarde koorts > 38°C langer dan een week en/of profuus nachtzweten).

Folliculair lymfoom (FL)

Het FL (in Nederland 20-30% van alle NHL) wordt gekenmerkt door de chromosoomtranslocatie t(14;18), die leidt tot activatie van het gen dat codeert voor het anti-apoptose-eiwit bcl-2. De maligne cellen omzeilen hiermee de geprogrammeerde celdood en verwerven zo een overlevingsvoordeel ten opzichte van normale lymfocyten. Het FL heeft vaak een indolent gedrag waarbij de meeste patiënten zich presenteren met lymfadenopathie en met relatief weinig B-symptomen. Vanwege het indolente karakter is in bijna 90% van de gevallen bij diagnose al sprake van een vergevorderd stadium.

Voor het folliculair lymfoom is een internationale prognostische index opgesteld, de FLIPI, die op grond van vijf prognostisch ongunstige kenmerken bij diagnose (> 60 jaar, stadium III-IV, Hb &lt 7,4, LDH verhoogd en > 4 nodale gebieden), drie prognostische groepen onderscheidt met een laag, intermediair of hoog risico en een vijfjaarsoverleving van respectievelijk 91%, 78% en 53% [tabel 2].23
Tabel2FLIPI: prognostische index voor folliculair lymfoom
ScoreRisicoPercentage patiëntenTotale vijfjaarsoverlevingTotale tienjaarsoverleving
0-1 puntenlaag36%91%71%
2 puntenintermediair 37%78%51%
? 3 puntenhoog27%53%26%
FLIPI = Follicular Lymphoma International Prognostic Index. De originele FLIPI-score is gevalideerd vóór de registratie van rituximab, maar behoudt zijn prognostische waarde ook bij therapieën die rituximab bevatten.
Bron: Solal-Celigny, et al. 2004. 2

Behandelingen

Slechts 10% van de patiënten met FL heeft bij diagnose een lokale ziekte (stadium I en beperkt stadium II); bij verreweg de meeste patiënten is de ziekte al uitgebreid (stadium III en IV). Tot voor kort bedroeg de mediane overleving 10-12 jaar, maar de laatste jaren is de behandeling dankzij de introductie van rituximab sterk verbeterd en momenteel overleeft de helft van de patiënten langer dan 18 jaar. Daardoor is FL een chronische ziekte geworden die talrijke (langdurige) remissies heeft, gevolgd door recidieven, remissies enzovoort, totdat de ziekte uiteindelijk ongevoelig wordt voor behandeling of transformeert tot een agressief NHL. Dit laatste gebeurt bij 30% van de patiënten binnen 10 jaar na de diagnose. Er zijn verschillende behandelingen mogelijk [tabel 3].
Tabel3Behandelingen van folliculair lymfoom
stadiumaanpak
I en IIin principe curatieve radiotherapie van aangedane gebieden
III en IV
  • afwachtend beleid
  • immunochemotherapie: R-CVP, R-CHOP, R-chloorambucil, R-F(C)
  • chemotherapie, onder andere bendamustine
  • radiotherapie
  • radio-immunotherapie
  • autologe stamceltransplantatie
  • allogene stamceltransplantatie
R = rituximab; CVP = cyclofosfamide, vincristine, prednison; CHOP = cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine, prednison; FC = fludarabine, cyclofosfamide.
Afwachtend beleid
Watchful waiting is nog altijd te verdedigen, aangezien in de tot nu toe verrichte gerandomiseerde onderzoeken niet is aangetoond dat onmiddellijk ingrijpen een overlevingsvoordeel biedt ten opzichte van wachten totdat er ook ziekteverschijnselen ontstaan (B-symptomen, cosmetische of mechanische bezwaren door vergrote lymfeklieren, bedreiging van vitale organen, tekortschieten van de hematopoëse door beenmerginfiltratie).4 Een aanzienlijk deel van de patiënten komt pas na een aantal jaren toe aan de eerste behandeling en ongeveer 20% hoeft zelfs nooit behandeld te worden voor FL.

Immunochemotherapie

Immunochemotherapie is standaard de eerste behandeling voor FL. Ruim twaalf jaar geleden leidde de introductie van het monoklonale antilichaam rituximab in de kliniek tot een doorbraak.5 Bij FL heeft het middel de mediane overleving verbeterd van gemiddeld 10-12 jaar tot meer dan 18 jaar. Rituximab is gericht tegen het CD20-antigeen, dat aanwezig is op gezonde B-cellen en in vrijwel alle B-cellymfomen. Vier grote gerandomiseerde onderzoeken hebben laten zien dat de toevoeging van rituximab aan chemotherapie het responspercentage, de progressievrije overleving en de totale overleving verbetert, een effect dat onafhankelijk leek te zijn van het gevolgde chemotherapieschema.6789
In Nederland gebruikt men als initiële behandeling veelal het schema R-CVP (rituximab met cyclofosfamide, vincristine en prednison). Aangezien de toevoeging van rituximab de toxiciteit van de chemotherapie niet verhoogt, zal men zowel bij de primaire ziekte als bij recidieven bij voorkeur een combinatie van immuno- en chemotherapie toepassen. Intensievere schema’s als R-CHOP (rituximab met cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine en prednison) leiden tot een langere progressievrije overleving, maar niet tot een betere totale overleving.
Omdat er voor FL geen curatieve behandelingen zijn, is er veel onderzoek gedaan naar de werkzaamheid van rituximab als onderhoudsbehandeling. Zo’n behandeling moet bij voorkeur weinig toxisch zijn. Rituximab als onderhoudsbehandeling is onderzocht na inductie met rituximab monotherapie (als initiële behandeling en bij recidief),1011 na inductie met chemotherapie alleen (als initiële behandeling)12 en na inductie met immunochemotherapie (als initiële behandeling en bij recidief).131415 In al deze onderzoeken bleek de onderhoudsbehandeling wel de progressievrije overleving duidelijk te verbeteren, maar niet de totale overleving – dat laatste kon alleen in een meta-analyse worden aangetoond.16 In het meest gebruikte toedieningsschema wordt rituximab twee jaar lang elke drie maanden toegediend. Het is nog onduidelijk of deze onderhoudsbehandeling het beste kan worden ingezet direct na de initiële behandeling, bij recidief of in beide gevallen. De behandeling kan leiden tot een lichte neutropenie en tot bacteriële infecties, vooral bovensteluchtweginfecties, maar in de meeste gevallen hoeft dit niet te leiden tot stopzetten van de onderhoudsbehandeling.

Chemotherapie

Naast bovengenoemde schema’s wordt ook het recent geregistreerde middel bendamustine ingezet bij de behandeling van FL. Bendamustine is een oncolyticum met de structurele kenmerken van een purineanaloog en van een alkylerend middel, dat weinig interactie heeft met andere cytostatica. In een groot gerandomiseerd onderzoek is gebleken dat R-bendamustine effectiever en minder toxisch is dan R-CHOP.17 Recent werd bendamustine in Nederland geregistreerd voor de behandeling van patiënten met een indolent lymfoom die ongevoelig zijn geworden voor rituximab.

Radiotherapie

Radiotherapie wordt tegenwoordig gereserveerd voor de palliatieve fase, wanneer het lymfoom niet meer gevoelig is voor chemotherapie. FL is zeer stralingsgevoelig en lokale bestraling kan zinvol zijn om snelle reductie van de tumorlast en daardoor van de symptomen te bewerkstelligen. Veelal volstaat een kortdurende bestraling van 2 × 2 Gy.

Radio-immunotherapie

Het is mogelijk om intraveneus anti-CD20-antilichamen toe te dienen, gekoppeld aan een radio-isotoop zoals de bètastraler yttrium-90. Het antilichaam bindt dan aan de CD20-positieve lymfoomcellen en het radio-isotoop doodt de cellen. Op deze wijze bereiken hoge doses radioactiviteit de plaatsen waar het lymfoom zich bevindt, terwijl de schade aan vitale organen beperkt blijft. Eén injectie kort nadat met chemotherapie een remissie is bereikt, levert een verlenging van de progressievrije overleving met drie jaar op.18 De voornaamste bijwerking is een passagère beenmergdepressie.

Autologe stamceltransplantatie

Autologe stamceltransplantatie (auto-SCT: met stamcellen van de patiënt zelf) wordt in Nederland niet vaak toegepast. Het afnemen van autologe perifere bloedstamcellen, gevolgd door chemotherapie in zeer hoge dosis of totale lichaamsbestraling waarna reïnfusie van de stamcellen plaatsvindt, kan wel de progressievrije overleving verlengen, maar niet de totale overleving. Vrijwel alle patiënten ontwikkelen na de behandeling toch weer een recidief.

Allogene stamceltransplantatie

Allogene stamceltransplantatie biedt de enige mogelijkheid op genezing. Toegepast in tweede of latere remissie geneest ongeveer de helft van de patiënten door het graft-versus-lymfoomeffect, veroorzaakt door T-lymfocyten in het transplantaat. De hiermee gepaard gaande graft-versus-hostziekte in combinatie met infecties leidt echter bij 10-20% van de patiënten tot dodelijke complicaties. Bij patiënten tot 70 jaar, die geen comorbiditeit hebben, is dit de standaardbenadering. Als donor fungeert bij voorkeur een HLA-identieke broer of zuster, maar het kan ook een niet-verwante donor zijn.
Een nieuwe ontwikkeling is het verwerven van hematopoëtische stamcellen uit navelstrengbloed. De stamcellen worden na bewerking opgeslagen in een ‘navelstrengbank’. Het voordeel hiervan is een ruim aanbod, zodat de wachttijd voor een stamceltransplantatie niet lang hoeft te zijn. Nadelen zijn een verhoogd risico op het niet-aanslaan van het transplantaat en trager herstel van het immuunsysteem.

Diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL)

Het DLBCL, verantwoordelijk voor 40% van alle NHL, is een verzameling van verschillende klinische varianten. Anders dan bij het folliculair lymfoom is het karyotype van DLCBL vaak erg complex, met veel chromosomale afwijkingen. Meestal begint de ziekte als een snel progressieve lymfadenopathie en in veel gevallen zijn er ook B-symptomen (koorts, nachtzweten, gewichtsverlies). Vaak zijn er ook extranodale lokalisaties, bijvoorbeeld in het maag-darmstelsel, de botten en het centraal zenuwstelsel.
Net als voor het folliculair lymfoom geldt voor het DLBCL een internationale prognostische index (IPI) op basis van prognostisch ongunstige factoren: leeftijd > 60 jaar, klinisch stadium III of IV, performance status (maat voor conditie van de patiënt) ≥ 2, serum-LDH hoger dan normaal en meer dan één extranodale lokalisatie [tabel 4].19
Tabel4IPI:prognostische index voor diffuus grootcellig B-cellymfoom
ScoreRisicoTotale vijfjaarsoverlevingComplete remissie
0-1 puntenlaag73%87%
2 puntenlaag-intermediair51%67%
3 puntenhoog-intermediair 43%55%
4-5 puntenhoog26%44%
Bron: A predictive model 1993.19
Evenals de FLIPI is de IPI gevalideerd in een cohort dat niet met rituximab is behandeld. Maar ook hier is de index na de introductie van rituximab nogmaals gevalideerd en heeft hij zijn prognostische betekenis behouden, al zijn er kleine verschillen.20
Naast de IPI-score zijn ook moleculair-biologische eigenschappen van de tumor van belang voor de prognose, maar deze worden in de kliniek nog niet algemeen gebruikt.21

Primaire behandeling

De standaardbehandeling van het DLBCL bestond decennialang uit de combinatie van cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine en prednison (CHOP). Hoewel bij 80% van de patiënten een respons optrad, kwamen recidieven vaak voor en behaalde slechts 35-40% een ziektevrije overleving van 4 jaar.22 Net als bij andere B-cellymfomen heeft het anti-CD20-antilichaam rituximab hierin verandering gebracht. Het middel heeft de totale overleving met 10-15% verbeterd zonder toename van de toxiciteit, en het is tegenwoordig een essentieel onderdeel van de behandeling bij zowel jongere als oudere patiënten.2324252627 De R-CHOP-kuur wordt om de 2-3 weken toegediend. Na maximaal 6-8 kuren is meer dan de helft van de patiënten genezen.
De behandeling hangt onder meer af van het stadium van de ziekte, de leeftijd van de patiënt en de IPI-score. Bij stadium I geeft men veelal 3 R-CHOP-kuren, al dan niet gevolgd door radiotherapie.28 In verder gevorderde stadia worden veelal 6-8 kuren toegediend. Met name bij het tweewekelijkse R-CHOP-schema geeft men ook granulocyte-colony-stimulating factor (G-CSF) om de duur van de granulopenie tussen de kuren te verkorten zodat men de dosisintensiteit kan handhaven.29

Bij recidief

Hoge-dosischemotherapie en auto-SCT vormen de standaardbehandeling voor patiënten jonger dan 65 jaar met een recidief, mits de ziekte gevoelig is voor een tweede chemotherapie. Wegens grote kans op complicaties is deze behandeling niet geschikt voor patiënten boven de 65-70 jaar. Het enige gerandomiseerde onderzoek naar de toegevoegde waarde van rituximab bij hoge-dosischemotherapie is van Nederlandse oorsprong.30 Van de jongere patiënten geneest uiteindelijk ongeveer 50% alsnog, maar uit recent onderzoek is gebleken dat patiënten die na een eerste behandeling met R-CHOP geen respons toonden of recidieven ontwikkelden, in tweede instantie veel moeilijker te behandelen zijn.
Tegenwoordig overleeft slechts 25% van de patiënten langdurig na de stamceltransplantatie.31 Voor ouderen met een recidief DLBCL is geen curatie mogelijk en is een eventuele therapie louter palliatief. Tweedelijns chemotherapieschema’s leiden weliswaar bij ongeveer de helft van de patiënten tot een tumorrespons, maar de duur van de respons is kort en de uiteindelijke overleving bedraagt slechts 9-12 maanden.

Nieuwste ontwikkelingen

De laatste twee decennia is het biologische inzicht in de pathogenese van het B-cel-NHL en de interacties tussen lymfoom en gastheer enorm toegenomen. Dit heeft geleid tot een explosie aan nieuwe middelen, waaronder small molecules. Die remmen specifieke processen in de lymfoomcel die betrokken zijn bij de tumorvorming, en verschillende monoklonale antilichamen en immunomodulerende medicijnen. Enkele voorbeelden zijn bortezomib (proteasoomremmer), lenalidomide (immunomodulator), verschillende bcl-2-remmers, ibrutinib (brutontyrosinekinaseremmer), rapamycineremmers, histondeacetylaseremmers en angiogeneseremmers [tabel 5].
Al deze nieuwe middelen verkeren nog in het onderzoeksstadium, zowel voor FL als voor DLBCL, maar lijken grote werkzaamheid tegen lymfomen te hebben. Men onderzoekt thans ook combinaties met monoklonale antilichamen en chemotherapeutica om een maximaal effect te bewerkstelligen.
Tabel5Nieuwe targeted therapieën tegen non-hodgkinlymfoom
DoelwitMiddel
Groeisignalenenzastaurin, CAL-101 (PI3K-remmer), temsirolimus, fostamatinib
Insensivering van groeiremmende signalenvorinostat, belinostat
Versterking van geprogrammeerde apoptoseYM155 (antisurvivine-antilichaam)
Beperking van replicatiemogelijkheidflavopiridol, SYK-remmers
Remming van angiogenesesorafenib
Remming van invasie en metastaseringdasatinib, ibrutinib (brutontyrosinekinaseremmer)
Immunomodulatielenalinomide
Stressresponsbortezomib, carfilzomib

Aanbevelingen voor de huisarts

De non-hodgkinlymfomen vormen de grootste groep hematologische maligniteiten. Bij de meeste patiënten zijn het systeemziekten die verscheidende lymfeklierstations en vaak ook organen aantasten. Systemische behandeling is daarom vrijwel altijd geïndiceerd. Het monoklonale antilichaam rituximab heeft de behandeling en prognose van zowel het indolente FL als het agressieve DLBCL sterk verbeterd. Rituximab wordt in eerste en tweede instantie toegepast in combinatie met chemotherapeutica, en bij het FL ook zelfstandig als onderhoudsbehandeling. De ziektevrije en de totale overleving van patiënten met een FL zijn sterk verbeterd, en ook patiënten met DLBCL genezen vaker. Er zijn vele nieuwe middelen in onderzoek, en het zal de komende jaren een grote uitdaging zijn om die in te passen in de huidige therapieschema’s. Nieuwe behandelingsmogelijkheden moeten allereerst in onderzoeksverband worden uitgezocht, omdat alleen dan hun waarde binnen het therapeutisch arsenaal goed te bepalen is [tabel 6]. Voor de huisarts is het van belang de B-symptomen tijdig te herkennen zodat een NHL al in een vroeg stadium kan worden vastgesteld. Ook het herkennen van therapiegerelateerde complicaties is belangrijk. Met name snelle antibiotische behandeling van neutropene koorts kan de therapiegerelateerde sterfte doen afnemen.
Tabel 6Aandachtspunten voor de huisarts
KankerbehandelingKlachtAanpak
Chemotherapiekoortsoverleg met hematoloog in verband met risico op neutropene koorts
haaruitval, kaalheidinformatie over pruiken bij hematologieverpleegkundige
obstipatie (vooral bij vincristine)dagelijks laxantia gebruiken
mictieklachten (vooral bij cyclofosfamide)met name hoge doses cyclofosfamide geven kans op hemorragische cystitis; patiënten krijgen om deze reden mercapto-ethaansulfonzuur (mesna) voorafgaand aan de cyclofosfamide
Rituximabgroter risico op infectiesalert bij koorts en andere tekenen van infectie; laagdrempelig antibiotica starten
hinderlijke klierzwellingen in palliatieve fase (vooral bij folliculair lymfoom)overleg met hematoloog over de mogelijkheid te bestralen
lymfoedeem als gevolg van klierzwellingcompressie, oedeemtherapie ter verlichting

Literatuur

  • 1.Swerdlow SH, Campo E, Harris NL, Jaffe ES, Pileri SA, Stein H, et al., editors. WHO classification of tumours of haematopoietic and lymphoid tissues. Oxford (UK): Oxford University Press, 2008.
  • 2.Solal-Celigny P, Roy P, Colombat P, White J, Armitage JO, Arranz-Saez R, et al. Follicular lymphoma international prognostic index. Blood 2004;104:1258-65.
  • 3.Buske C, Hoster E, Dreyling M, Hasford J, Unterhalt M, Hiddemann W. The Follicular Lymphoma International Prognostic Index (FLIPI) separates high-risk from intermediate- or low-risk patients with advanced-stage follicular lymphoma treated front-line with rituximab and the combination of cyclophosphamide, doxorubicin, vincristine, and prednisone (R-CHOP) with respect to treatment outcome. Blood 2006;108:1504-8.
  • 4.Ardeshna KM, Smith P, Norton A, Hancock BW, Hoskin PJ, MacLennan KA, et al. Long-term effect of a watch and wait policy versus immediate systemic treatment for asymptomatic advanced-stage non-Hodgkin lymphoma: A randomised controlled trial. Lancet 2003;362:516-22.
  • 5.Marcus R, Hagenbeek A. The therapeutic use of rituximab in non-Hodgkin’s lymphoma. Eur J Haematol Suppl 2007;(67):5-14.
  • 6.Marcus R, Imrie K, Solal-Celigny P, Catalano JV, Dmoszynska A, Raposo JC, et al. Phase III study of R-CVP compared with cyclophosphamide, vincristine, and prednisone alone in patients with previously untreated advanced follicular lymphoma. J Clin Oncol 2008;26:4579-86.
  • 7.Marcus R, Imrie K, Belch A, Cunningham D, Flores E, Catalano J, et al. CVP chemotherapy plus rituximab compared with CVP as first-line treatment for advanced follicular lymphoma. Blood 2005;105:1417-23.
  • 8.Herold M, Haas A, Srock S, Neser S, Al-Ali KH, Neubauer A, et al. Rituximab added to first-line mitoxantrone, chlorambucil, and prednisolone chemotherapy followed by interferon maintenance prolongs survival in patients with advanced follicular lymphoma: an East German Study Group Hematology and Oncology Study. J Clin Oncol 2007;25:1986-92.
  • 9.Hiddemann W, Kneba M, Dreyling M, Schmitz N, Lengfelder E, Schmits R, et al. Frontline therapy with rituximab added to the combination of cyclophosphamide, doxorubicin, vincristine, and prednisone (CHOP) significantly improves the outcome for patients with advanced-stage follicular lymphoma compared with therapy with CHOP alone: results of a prospective randomized study of the German Low-Grade Lymphoma Study Group. Blood 2005;106:3725-32.
  • 10.Ghielmini M, Schmitz SF, Cogliatti SB, Pichert G, Hummerjohann J, Waltzer U, et al. Prolonged treatment with rituximab in patients with follicular lymphoma significantly increases event-free survival and response duration compared with the standard weekly x 4 schedule. Blood 2004;103:4416-23.
  • 11.Hainsworth JD, Litchy S, Shaffer DW, Lackey VL, Grimaldi M, Greco FA. Maximizing therapeutic benefit of rituximab: maintenance therapy versus re-treatment at progression in patients with indolent non-Hodgkin’s lymphoma – a randomized phase II trial of the Minnie Pearl Cancer Research Network. J Clin Oncol 2005;23:1088-95.
  • 12.Hochster H, Weller E, Gascoyne RD, Habermann TM, Gordon LI, Ryan T, et al. Maintenance rituximab after cyclophosphamide, vincristine, and prednisone prolongs progression-free survival in advanced indolent lymphoma: results of the randomized phase III ECOG1496 Study. J Clin Oncol 2009;27:1607-14.
  • 13.Van Oers MH, Van Glabbeke M, Giurgea L, Klasa R, Marcus RE, Wolf M, et al. Rituximab maintenance treatment of relapsed/resistant follicular non-Hodgkin’s lymphoma: long-term outcome of the EORTC 20981 phase III randomized intergroup study. J Clin Oncol 2010;28:2853-8.
  • 14.Forstpointner R, Unterhalt M, Dreyling M, Bock HP, Repp R, Wandt H, et al. Maintenance therapy with rituximab leads to a significant prolongation of response duration after salvage therapy with a combination of rituximab, fludarabine, cyclophosphamide, and mitoxantrone (R-FCM) in patients with recurring and refractory follicular and mantle cell lymphomas: Results of a prospective randomized study of the German Low Grade Lymphoma Study Group (GLSG). Blood 2006;108:4003-8.
  • 15.Salles G, Seymour JF, Offner F, Lopez-Guillermo A, Belada D, Xerri L, et al. Rituximab maintenance for 2 years in patients with high tumour burden follicular lymphoma responding to rituximab plus chemotherapy (PRIMA): a phase 3, randomised controlled trial. Lancet 2011;377:42-51.
  • 16.Vidal L, Gafter-Gvili A, Salles G, Dreyling MH, Ghielmini M, Hsu Schmitz SF, et al. Rituximab maintenance for the treatment of patients with follicular lymphoma: an updated systematic review and meta-analysis of randomized trials. J Natl Cancer Inst 2011;103:1799-806.
  • 17.Rummel MJ, Niederle N, Maschmeyer G, Banat AG, Von Gruenhagen U, Losem C, et al. Bendamustine plus rituximab (B-R) versus CHOP plus rituximab (CHOP-R) as first-line treatment in patients with indolent and mantle cell lymphomas (MCL): Updated results from the StiL NHL1 study. J Clin Oncol 2012;30(suppl):abstr 3.
  • 18.Morschhauser F, Radford J, Van Hoof A, Vitolo U, Soubeyran P, Tilly H, et al. Phase III trial of consolidation therapy with yttrium-90-ibritumomab tiuxetan compared with no additional therapy after first remission in advanced follicular lymphoma. J Clin Oncol 2008;26:5156-64.
  • 19.A predictive model for aggressive non-Hodgkin’s lymphoma. The International Non-Hodgkin’s Lymphoma Prognostic Factors Project. N Engl J Med 1993;329:987-94.
  • 20.Ziepert M, Hasenclever D, Kuhnt E, Glass B, Schmitz N, Pfreundschuh M, et al. Standard International prognostic index remains a valid predictor of outcome for patients with aggressive CD20+ B-cell lymphoma in the rituximab era. J Clin Oncol 2010;28:2373-80.
  • 21.Lenz G, Wright G, Dave SS, Xiao W, Powell J, Zhao H, et al. Stromal gene signatures in large-B-cell lymphomas. N Engl J Med 2008;359:2313-23.
  • 22.Fisher RI, Gaynor ER, Dahlberg S, Oken MM, Grogan TM, Mize EM, et al. Comparison of a standard regimen (CHOP) with three intensive chemotherapy regimens for advanced non-Hodgkin’s lymphoma. N Engl J Med 1993;328:1002-6.
  • 23.Sehn LH, Donaldson J, Chhanabhai M, Fitzgerald C, Gill K, Klasa R, et al. Introduction of combined CHOP plus rituximab therapy dramatically improved outcome of diffuse large B-cell lymphoma in British Columbia. J Clin Oncol 2005;23:5027-33.
  • 24.Coiffier B, Lepage E, Brière J, Herbrecht R, Tilly H, Bouabdallah R, et al. CHOP chemotherapy plus rituximab compared with CHOP alone in elderly patients with diffuse large-B-cell lymphoma. N Engl J Med 2002;346:235-42.
  • 25.Feugier P, Van Hoof A, Sebban C, Solal-Celigny P, Bouabdallah R, Ferme C, et al. Long-term results of the R-CHOP study in the treatment of elderly patients with diffuse large B-cell lymphoma: a study by the Groupe d’Etude des Lymphomes de l’Adulte. J Clin Oncol 2005;23:4117-26.
  • 26.Habermann TM, Weller EA, Morrison VA, Gascoyne RD, Cassileth PA, Cohn JB, et al. Rituximab-CHOP versus CHOP alone or with maintenance rituximab in older patients with diffuse large B-cell lymphoma. J Clin Oncol 2006;24:3121-7.
  • 27.Coiffier B, Thieblemont C, Van Den Neste E, Lepeu G, Plantier I, Castaigne S, et al. Long-term outcome of patients in the LNH-98.5 trial, the first randomized study comparing rituximab-CHOP to standard CHOP chemotherapy in DLBCL patients: a study by the Groupe d’Etudes des Lymphomes de l’Adulte. Blood 2010;116:2040-5.
  • 28.Pfreundschuh M, Trumper L, Osterborg A, Pettengell R, Trneny M, Imrie K, et al. CHOP-like chemotherapy plus rituximab versus CHOP-like chemotherapy alone in young patients with good-prognosis diffuse large-B-cell lymphoma: a randomised controlled trial by the MabThera International Trial (MInT) Group. Lancet Oncol 2006;7:379-91.
  • 29.Pfreundschuh M, Schubert J, Ziepert M, Schmits R, Mohren M, Lengfelder E, et al. Six versus eight cycles of bi-weekly CHOP-14 with or without rituximab in elderly patients with aggressive CD20+ B-cell lymphomas: a randomised controlled trial (RICOVER-60). Lancet Oncol 2008;9:105-16.
  • 30.Vellenga E, Van Putten WL, Van ’t Veer MB, Zijlstra JM, Fibbe WE, Van Oers MH, et al. Rituximab improves the treatment results of DHAP-VIM-DHAP and ASCT in relapsed/progressive aggressive CD20+ NHL: a prospective randomized HOVON trial. Blood 2008;111:537-43.
  • 31.Thieblemont C, Brière J, Mounier N, Voelker HU, Cuccuini W, Hirchaud E, et al. The germinal center/activated B-cell subclassification has a prognostic impact for response to salvange therapy in relapsed/refractory diffuse large B-cell lymphoma: a bio-CORAL study. J Clin Oncol 2011;29:4079-87.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen