In deze verzameling anekdotes doet Kruys verslag van het co-schap dat hij eind 1999, begin 2000 in een Keniaans districtsziekenhuis liep. Het is een ziekenhuis dat gerund wordt door de missie en door een Nederlandse arts, en waar bovendien Keniaanse artsen werken. Kruys' dagboek kan op twee niveaus gelezen worden. Allereerst is het een verzameling humoristische en spannende verhalen over de problemen die men in een ziekenhuis in de binnenlanden van Afrika tegenkomt. Kruys is een zeer gemotiveerde en zich zeer verantwoordelijk voelende dokter in spe. Weliswaar zegt hij tijdens zijn motivatiegesprek bij de studieadviseur dat hij niet naar Afrika wil om arme negers te redden, toch is hij zeer begaan met het lot van zijn patiënten. Exotische casus volgen elkaar in snel tempo op, de ene nog bloedstollender dan de andere. Zo is er het verhaal van een niet vorderende partus, waarbij een van de Keniaanse artsen aan beide kanten van de vagina van de patiënte een grote episiotomie zet en met zijn vingers gaat wroeten om het hoofd eruit te krijgen. Hij schiet uit en scheurt het littekenweefsel van de besnijdenis open. Ondertussen gaat de foetale hartslag omlaag. Kruys vraagt zich af waarom de arts geen vacuum extractie toepast; voordat hij uit onmacht de verloskamer verlaat ziet hij een grote bloederige massa, maar nog geen hoofdje. Het verhaal wordt nog wranger door de afloop: de collega vertelt de volgende ochtend dat het kind overleden is aan een dubbele omstrengeling, een uitleg waar Kruys ernstig zijn twijfels over heeft. Probeert zijn collega zijn gezicht te redden? Als Kruys probeert de gang van zaken rond de partus ter sprake te brengen, leidt dit tot ruzie in plaats van reflectie. De beschreven casus brengt mij op het andere niveau waarop het boek gelezen kan worden. Net zoals veel van de andere casus illustreert deze de verschillen in werkwijze tussen de blanken en Afrikanen, waarbij de laatsten er erg vaak ongunstig vanaf komen (dom, corrupt, lui). De auteur wordt in de loop van zijn co-schap steeds cynischer, waarschijnlijk uit een gevoel van onmacht. Toen ik co-schappen liep in Tanzania, merkte ik ook dat onder de verpleging en de lokale artsen de motivatie om het onderste uit de kan te halen vaak afwezig was. De middelen ontbraken, de genoten scholing was vaak minder goed en de beloning was marginaal. Bovendien lijkt er in dit deel van Afrika, gevoed vanuit de cultuur en de ervaring van vele generaties, een zekere lankmoedigheid waar het om zaken van leven en dood gaat. Dit alles leidt tot een werkwijze die ons vreemd is en ons frustreert in onze pogingen om te helpen. Waarom zou men niet zijn best doen een prematuur kind regelmatig bijvoeding te geven? Is het omdat men niet gelooft dat een prematuurtje in leven gehouden zou moeten worden? Is men onvoldoende geïnstrueerd? Of heeft men geen zin? We weten het vaak niet, maar we kunnen wel ons best doen om de redenen te achterhalen. Dit aspect komt mijns inziens onvoldoende aan bod in dit boek. Meer achtergronden over het handelen van het Keniaanse personeel, ingekaderd in de culturele en economische omstandigheden in Kenia, hadden het geheel meer diepgang gegeven. Het had wellicht ook mijn wrevel over de wat etnocentrische visie verholpen. Anderzijds is dergelijk inzicht wat te veel gevraagd van een zo kort verblijf. ‘Naar de tropen’ is in ieder geval een goed geschreven reeks verhalen die voor oud-tropengangers een feest van herkenning zal vormen.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.