Alice wil graag huisarts worden. Huisarts in een grote stad. Ze is aangetrokken door de veelzijdigheid van het vak. Alle soorten mensen met alle soorten problemen. Dat heeft haar niet meer losgelaten. Zonder er erg in te hebben rolt ze nu zomaar de huisartsgeneeskunde binnen. Alice is enthousiast, wil zo snel mogelijk zelfstandig aan het werk, eigen patiënten zien, zelfstandig visites rijden. Alles is nieuw en alles is leuk. Een ideale co die als een frisse wervelwind door onze praktijk gaat, waar nu bijna vijftig jaar twee generaties huisartsen de dienst uitmaken.
Avonddienst op de post. Om een uur of zeven begint het drukker te worden. Telefoons ratelen, het geluid van door elkaar pratende assistentes vult de ruimtes, wachtkamers stromen vol. Ik ben een van de vier artsen die dienst doen. Alice kijkt toe hoe ik de patiënten na enkele doelgerichte vragen, een kort lichamelijk onderzoek, een recept, geruststelling of advies weer de deur uit werk. ‘Dat gaat goed’, zegt ze tevreden, ‘je doet er wel tien in een uur.’ Het maakt haar niet uit dat driekwart van de patiënten die ik vanavond heb gezien, diezelfde dag nog hun eigen huisarts bezochten of anders morgen met dezelfde klacht hun huisarts hadden kunnen bezoeken. ‘De mensen willen dit’, is haar redenering. ‘Als ik straks huisarts ben, zal ik ook zeker een avondspreekuur invoeren. De wens van de patiënt moet centraal staan in plaats van de behoefte van de dokter aan een rustig leven.’ Daar kan ik het mee doen. ‘Maar Alice’, werp ik tegen, ‘is het dan niet onze taak als huisarts om onze patiënten op te voeden? Om ze te leren op een verantwoorde manier gebruik te maken van de schaarse voorzieningen in de zorg?’ Alice lacht. Bij psychologie heeft ze geleerd dat moraliseren niet te rijmen valt met een professionele attitude en dat patiënten best zelf in staat zijn om te bepalen wat goed voor ze is. Door te choqueren probeer ik haar op andere gedachten te brengen. ‘Een dierenarts heeft evenveel contact met zijn patiënten als ik op dit moment’, zet ik stevig in. Ze laat zich niet van haar stuk brengen. ‘Onze taak is het de mensen de zorg te geven waar ze om vragen! Het leven is kort, en onzekerheid en pijn maken de tijd die je kunt genieten nog korter. Geef ze een pil zodat ze verder kunnen met hun leven, en houd de moraal maar voor je.’ Een glimlach kan ik niet onderdrukken. Ik herinner me dat ik in het begin van mijn loopbaan lid was van een Balint-groep, waar we met collega-huisartsen spraken over de invloed die de patiënten op ons en wij op onze patiënten hadden. ‘De dokter als medicijn’ was toen onze lijfspreuk. Toen Riaggs, vrijgevestigde psychologen en de evidence-based geneeskunde hun intrede deden, is die gedachte verwaterd. Uiteindelijk ben ik ook maar met Balint gestopt. Verwijzen ging sneller en prioriteiten kwamen elders te liggen.
Alice werkt hard en als co-assistent heeft ze al snel een eigen groep patiënten om zich heen verzameld. De nieuwe structuur van de gezondheidszorg ziet ze als een uitdaging, en in elk contact met patiënten ziet ze kansen om haar enthousiasme vorm te geven. Ook de concurrentie in de zorg ziet ze wel zitten. Het is de beste manier om vastgeroeste structuren los te weken, vindt ze. Daar heeft ze geen moeite mee. Nee, het enige waarmee ze moeite mee heeft, ben ik. ‘Je moet meer naar je patiënten luisteren en minder blindvaren op je standaarden’, is haar kritiek. Het klinkt mij als een vloek in de oren. Die ontboezeming is naar aanleiding van een bespreking van haar consult met Maarten de Haas. Maarten is een vijftiger die tijdens een verjaardagspartijtje tot zijn schande moest ervaren dat hij als enige zijn PSA niet wist. Hij is ongerust gemaakt en komt voor een labformulier. Alice kan hem er niet van overtuigen dat zo’n test in deze situatie niet zinvol is. Sterker nog, ze vindt dat Maarten wel een punt heeft en waarom zou ze hem van iets proberen te overtuigen waar ze zelf ook niet achter staat? ‘Hij wil gewoon weten hoe hoog zijn PSA is!’, vindt ze. ‘De kans dat die afwijkend is, is niet erg groot, en met een normale uitslag kan hij weer verder met z’n leven. Einde probleem.’ Ze weet dat ik het hier niet mee eens ben en dat ik vind dat je patiënten moet uitleggen en met argumenten moet overtuigen waarom je bepaalde tests of een bepaalde behandeling wel of niet laat doen. ‘Je ziet het verkeerd’, probeert ze me zuchtend duidelijk te maken. ‘Met die PSA ben je niet bezig een diagnose te stellen, je bent bezig zijn angst te behandelen. Aderlaten staat bij veel patiënten nog steeds in hoog aanzien.’ Haar antwoord is even logisch als helder. ‘Trouwens, de kans op een fout-positieve uitslag is veel kleiner dan de kans op een terecht-negatieve uitslag. Als je toch met getallen aan het goochelen bent, kun je hem maar beter wel laten testen.’ Ik trek aan het langste eind, en ik ga toch maar even met Maarten praten, ook om Alice te laten zien hoe een ervaren huisarts een patiënt overtuigt van wat goed voor hem is. Natuurlijk lukt het mij wel om hem op andere gedachten te brengen, al moet ik toegeven dat hij het mij niet gemakkelijk maakt. ‘Zie je wel, als je het maar goed uitlegt, dan doen ze vanzelf het verstandigste,’ merk ik enigszins triomfantelijk op. ‘Waarvan denk je dat hij het meest onder de indruk was: van je argumenten – waar hij waarschijnlijk toch niets van begrijpt – of van jouw “jarenlange ervaring” of de “wetenschappelijke richtlijnen” die je hem steeds voor de voeten werpt?’ ‘Het is toch bewezen...’, probeer ik nog, maar ik begrijp al snel dat mijn autoriteit bij Alice minder uithaalt dan bij Maarten. Alice gelooft niet dat het gevoel zich laat overtuigen door het verstand.
Als het co-schap van Alice ten einde loopt, praten we nog wat na onder het genot van een goed glas. Het gesprek komt vanzelf op haar plannen voor de toekomst. ‘Jouw kritische geest kunnen we goed gebruiken’, zeg ik in een voorzichtige poging om haar enthousiast te maken voor een wetenschappelijke carrière. ‘Wat wordt het, de wetenschap of de praktijk?’ Alice kijkt me glimlachend aan. Dit soort situaties beheerst ze beter dan ik en ik vraag me meteen af of er wel een helder antwoord op die vraag te geven is. ‘Op de toekomst’, zegt ze en ze heft haar glas. Op de toekomst, ja. In ieder geval een veelbelovende toekomst.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.