Elders in dit nummer bespreken Jansen et al. de keuze voor de nuchtere bloedglucosewaarde als criterium voor de diagnose diabetes mellitus. Ze beargumenteren waarom ze niet willen overstappen op het gebruik van de HbA1c-waarde dat de American Diabetes Association (ADA) sinds 2010 aanbeveelt.
12 Hiervoor gebruiken de auteurs een aantal argumenten. Ten eerste zijn er ook andere factoren dan de glucosespiegels die invloed hebben op het HbA1c, zoals de levensduur van erytrocyten (die bij gezonde mensen varieert), het eventueel voorkomen van ijzergebreksanemie (verhogend effect) of hemolytische anemie (verlagend effect), de inname van acetylsalicylzuur en vitamines, rookgedrag en etniciteit (allochtonen hebben vaker hemoglobulinopathieën). Daarmee zou de HbA1c-bepaling minder betrouwbaar zijn dan de nuchtere bloedglucose in het voorspellen van microvasculaire complicaties, waarbij men het voorkómen van diabetische retinopathie vaak als gouden standaard gebruikt. Toch blijkt de relatie tussen HbA1c en retinopathie vergelijkbaar met die tussen nuchtere glucose en retinopathie.
3 Jansen, et al. stellen echter dat ook de macrovasculaire complicaties van belang zijn en hanteren daarmee een andere gouden standaard. De vraag is of men deze complicaties door glucoseverlagende behandeling bij een HbA1c lager dan 48 mmol/mol net zo effectief kan voorkomen als retinopathie.
Het tweede argument is dat het HbA1c minder sensitief zou zijn dan de nuchtere bloedglucosewaarde. Dit onderbouwen de auteurs met resultaten uit de nieuwe Hoorn Studie, die de testeigenschappen van de orale glucosetolerantietest (OGTT) met die van het HbA1c vergeleek in een ongeselecteerde populatie (n = 2753).
4 Dit argument is om twee redenen aanvechtbaar. Ten eerste vindt de diagnostiek in de praktijk vrijwel altijd plaats in een geselecteerde populatie, namelijk bij bezoekers van het huisartsspreekuur. Ten tweede heeft men HbA1c vergeleken met de OGTT en niet met de nuchtere glucose, wat in de praktijk gebruikelijk is. Het HbA1c en de nuchtere glucose hebben bij nieuw gediagnosticeerde diabetes mellitus juist een sterkere correlatie dan het HbA1c en de OGTT (0,53 versus 0,43). Bij een vergelijking tussen HbA1c en nuchtere glucose zouden de testeigenschappen van het HbA1c beter zijn. Onduidelijk is waarom de auteurs voor een vergelijking met de OGTT hebben gekozen.
Het derde argument lijkt het meest valide, namelijk dat de kosten van een HbA1c-bepaling hoger zijn dan die van een nuchtere glucosebepaling (€ 4,50 versus € 0,80 tot € 1,50). Als het honorarium voor de zorgverlener of instelling meetelt, is het verschil nog groter.
Tegenover de nadelen van de HbA1c-bepaling staan de praktische voordelen ten opzichte van de nuchtere glucosebepaling omdat de HbA1c-bepaling op elk moment van de dag kan plaatsvinden, aangezien de patiënt niet nuchter hoeft te zijn. Tevens zou de invloed van factoren als stress, koorts en alcohol kleiner zijn. Niettemin concluderen Jansen, et al. dat deze voordelen niet tegen de nadelen opwegen.