Praktijk

Begeleiding en advisering

Gepubliceerd
20 mei 2003

Een plaspakket bij de pil: actieve opsporing van urogenitale infecties met Chlamydia trachomatis in samenwerking met de apotheek in een risicowijk in Amsterdam

J. van Bergen, huisarts. St. soabestrijding, Afdeling Huisartsgeneeskunde AMC, Amsterdam

Inleiding Onder de sterk multiculturele bevolking van een gezondheidscentrum in Amsterdam-Zuidoost werd een prevalentie van Chlamydia trachomatis (Ct) van 6,1% gevonden. Er zijn aanwijzingen voor een toename van soa. Screening kan bijdragen aan het voorkómen van complicaties bij het individu (PID, infertiliteit, EUG), en kan verdere verspreiding tegengaan. In het kader van een proefproject kregen alle vrouwen van 15-30 jaar die bij de apotheek hun anticonceptie(pil) ophaalden van de apothekersassistenten een Ct-screeningspakket. Zij konden hiermee thuis eerstestraals- urine opvangen en dit in de geplastificeerde retourenvelop via de gewone post naar het Streeklaboratorium van de GGGD versturen. De huisartsen van het centrum ontvingen na 1 week de resultaten. Onderzoeksvraag Wat is de opbrengst van dit opsporingsprogramma in een risicowijk waarbij vrouwen bij pilverstrekking via de apotheek een Ct-screeningspakket ontvangen? Wat vinden vrouwen van deze manier van screenen? Methode Searches in het EMD van het gezondheidscentrum. Enquête onder participanten. Interviews met huisartsen en apothekers( assistenten). Resultaten In een periode van 2 jaar ontvingen 446 vrouwen in de leeftijdscategorie van 15-30 jaar een screeningspakket. Hondereenentwintig vrouwen (27%) stuurden daadwerkelijk urine in naar het lab ( respondenten) van wie 9% Ct-positief bleek (n=11). Bijna alle infecties werden gevonden onder personen van Surinaams- Antilliaanse afkomst (15% Ct-positief; n=10). Alle personen met infecties zijn behandeld en partnerbehandeling was gedocumenteerd in het EMD in 73%. Uit het vragenlijstonderzoek (respons 50%; n=188) bleek 70% van de vrouwen het een goede manier van screenen te vinden. Als reden om niet mee te doen werd meestal genoemd ‘vergeten’ of ‘geen zin’. In 25% van de gevallen was de reden: ‘niet seksueel actief’/ ‘pas getest’/ ‘nog steeds zelfde partner’. Conclusie Het programma bleek goed uitvoerbaar. Randvoorwaarden zoals vergoedingen dienen geregeld te worden. Onder respondenten was de opbrengst hoog (Ctprevalentie 9%). Het programma heeft een beperkt bereik: er bleek een hoge non-respons (72%), weliswaar met geïnformeerde keuzen om niet mee te doen in 25%. Mannen worden niet bereikt evenals (jonge) vrouwen die niet aan de pil zijn, maar wel seksueel actief. Brede aandacht voor seksuele gezondheid in de huisartsenpraktijk – en zeker in risicowijken – is gewenst.

Naar de dokter of zelf? Over verwachtingen van huisartsenzorg bij niet-ernstige, alledaagse aandoeningen

M. Cardol, F.G. Schellevis, E.H. van de Lisdonk. NIVEL, Utrecht

Inleiding Vraaggestuurde zorgverlening is gebaat bij kennis van verwachtingen van patiënten. Patiënten reageren verschillend op gezondheidsproblemen en dit wordt vooral duidelijk in geval van alledaagse, niet-ernstige klachten. Patiëntenverwachtingen van huisartsenzorg blijken een belangrijke voorspeller voor het al dan niet consulteren van de huisarts voor alledaagse aandoeningen. Daarbij geven verwachtingen van patiënten informatie over benodigde voorlichtingsstrategieën. Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in verwachtingen van huisartsenzorg bij alledaagse aandoeningen en deze verwachtingen te vergelijken met die van 1987/1988 en met actuele incidentiecijfers over morbiditeit waar de huisarts mee te maken krijgt. Ook deden we onderzoek naar determinanten van verwachtingen ten behoeve van voorlichting. Methode Patiëntenverwachtingen werden gemeten met de Nijmeegse Verwachtingen Lijst (NVL). De NVL werd afgenomen in het kader van zowel de eerste (1987) als tweede (2001) Nationale Studie naar verrichtingen in de huisartsenpraktijk. Voor het identificeren van determinanten op het niveau van patiënt, huisarts en huisartsenpraktijk werd gebruikgemaakt van multilevelanalyse. Resultaten Vergeleken met de eerste Nationale Studie zijn de verwachtingen die patiënten van huisartsenzorg hebben gedaald. Verwachtingen en verschillen in verwachtingen tussen 1987/1988 en 2000/2001 variëren per gezondheidsklacht. Actuele incidentiecijfers onderbouwen de gerapporteerde verwachtingen echter niet. Verder laat een eerste analyse naar determinanten zien dat verwachtingen variëren naar sociaaldemografische patiëntkarakteristieken en naar praktijkkenmerken. Conclusie Verwachtingen van huisartsenzorg verschillen per gezondheidsklacht, zijn door de tijd heen veranderd en zijn afhankelijk van patiënt- en praktijkgebonden determinanten. Incidentiecijfers onderbouwen de gerapporteerde verwachtingen niet. Intentie en praktijk verschillen; een klachtgericht model geeft mogelijk onvoldoende inzicht in redenen van patiënten om naar de huisarts te gaan.

Aandacht voor etnische verschillen tussen patiënten in standaarden: een nadere analyse van de NHG-Standaard

D.R. Manna. Instituut Beleid en Management Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam

Inleiding Standaarden zijn systematisch ontwikkelde richtlijnen om beslissingen van artsen en patiënten over optimale zorg te ondersteunen, rekening houdend met specifieke klinische omstandigheden. Omdat sommige aandoeningen anders voorkomen bij bepaalde etnische groepen lijkt het dat etniciteit ook onder deze specifieke klinische omstandigheden zou kunnen vallen. Uit een internationale vergelijking van standaarden blijkt dat NHG-Standaarden relatief weinig melding maken van etnische verschillen. In deze studie is onderzocht of etnische verschillen tussen patiënten genoemd worden in het wetenschappelijk bewijs van de NHGStandaarden én of deze informatie terug te vinden is in de standaard. Methode Inhoudsanalyse van manuscripten, gebruikt als wetenschappelijke onderbouwing van de NHG-Standaarden Diabetes mellitus type 2, Hypertensie en Astma bij volwassenen. Relevante opmerkingen over etnische verschillen werden overgeschreven en vergeleken met de inhoud van de standaard. Resultaten In het wetenschappelijk bewijs gebruikt voor de NHG-Standaarden staat voor diabetes mellitus type 2 dat er verschillen in prevalentie en in het klinische beloop zijn. Bij astma zijn dat longinhoudverschillen en bij hypertensie verschillen in prevalentie, klinisch beloop, respons op medicatie en gevoeligheid voor zoutbeperking. De diabetesstandaard noemt een hogere prevalentie van diabetes bij Hindoestanen en adviseert eerdere screening bij hen. De astmastandaard meldt dat de longinhoud etnisch bepaald is en de hypertensiestandaard noemt geen etnische verschillen. Conclusie Niet alle etnische verschillen uit de wetenschappelijke onderbouwing vinden hun weerslag in de NHG-Standaarden. Een mogelijke consequentie is een ineffectieve of suboptimale zorg aan etnische minderheden. Vooral huisartsen in multiculturele wijken hebben veel baat bij standaarden die ingaan op de multiculturaliteit van de patiëntenpopulatie en de gevolgen daarvan.

Kwaliteit van opvang en begeleiding bij borstkankerpatiënten

Lieve Passchyn1, Gabie Thijs2. 1Trefpunt Zelfhulp, 2LIKAS, Hasselt, België

Inleiding Eén op dertien vrouwen wordt tijdens haar leven geconfronteerd met borstkanker. De uiteindelijke diagnose en behandelingen gebeuren in het ziekenhuismilieu. Mensen van de zelfhulpgroep Boratie ervaren dat vele borstkankerpatiënten ontevreden zijn over de opvang en begeleiding. Het gaat dan onder meer over doorverwijzing, slecht-nieuwsmededeling en de informatiedoorstroming. Doelstelling Met dit onderzoek willen we kennis verwerven over de kwaliteit van de opvang en begeleiding van borstkankerpatiënten, vanaf de periode van diagnosestelling tot na de behandelingen. De onderzoeksvragen zijn:

  • Wat vinden borstkankerpatiënten belangrijk bij opvang en begeleiding?
  • Wat zijn hun ervaringen met professionele hulpverleners?
  • Wat kan gedaan worden om de kwaliteit van opvang en begeleiding te verbeteren?
Methoden Het onderzoek bestaat uit een kwalitatief en een kwantitatief deel. Het kwalitatieve deel bestond uit focusgroepen met leden van de zelfhulpgroep Boratie. De resultaten dienden als materiaal om een schriftelijke vragenlijst te ontwerpen. Er vonden twee focusgroepen plaats, met telkens 10 deelneemsters. Zowel de positieve als negatieve ervaringen in de periode van diagnosestelling, de operatie en de behandeling kwamen aan bod. De schriftelijke vragenlijst is gebaseerd op het QUOTE-instrument van het NIVEL (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg) en peilt zowel de verwachtingen als de ervaringen van patiënten in elk van de drie periodes. De lijst werd eind februari 2001 verstuurd naar 132 leden van Boratie. Resultaten Van de 132 vragenlijsten die verstuurd werden, kwamen er 90 ingevuld terug. Dat is een respons van 68%. Van alle items die bevraagd werden vond men de items ‘hulpverleners moeten eerlijk zijn en mij steeds de waarheid vertellen’ en ‘hulpverleners moeten mij de informatie geven die ik wens in begrijpbare taal’ het belangrijkst. Voor alle beroepsgroepen die in het onderzoek aan bod kwamen (huisarts, gynaecoloog, oncoloog en verpleegkundigen) geldt dat zij meer informatie moeten kunnen geven over de mogelijkheden en behandelingswijzen van de dikke arm en over het bestaan van patiëntenorganisaties. Conclusie Uit de resultaten van het onderzoek vloeit voort dat professionele hulpverleners met spoed moeten worden ingelicht dat patiënten vooral eerlijkheid op prijs stellen en bovenal de waarheid willen kennen. Patiënten willen van alle beroepsgroepen ook meer informatie over de dikke arm en de behandelingswijzen ervan.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen