Cataractoperaties komen in Nederland zeer frequent voor, zo’n 140.000 maal per jaar. Ablatio retinae is een relatief zeldzame (0,7%), maar serieuze complicatie in de vroege of late postoperatieve fase. De casus laat zien hoe belangrijk het is deze complicatie vroeg te onderkennen.
Andere risicofactoren voor ablatio retinae zijn: middelbare leeftijd (tussen 50 en 65 jaar), myopie, trauma en het mannelijk geslacht. Het spreekt voor zich dat een combinatie van risicofactoren de kans op het krijgen van een netvliesloslating verder vergroot.
Bij een klassieke loslating bemerkt de patiënt mouches volantes die enigszins vertraagd meebewegen met de blikrichting. Lichtflitsen kunnen in 50% van de gevallen ontstaan als tractie wordt uitgeoefend op het netvlies. Uitval of verandering van het gezichtsveld ontstaat pas als er glasvocht via de randen van het netvliesdefect in de subretinale ruimte komt.
De huisarts onderzoekt bij vermoedelijke netvliesloslating de visus en let op beeldvertekening door middel van de Amslerkaart. Het gezichtsveldonderzoek geeft inzicht in eventuele perifere uitval. Een geoefend huisarts kan funduscopie doen.
Als een patiënt met een eerdere cataractoperatie, mouches volantes, lichtflitsen of een veranderd gezichtsveld bij de huisarts komt, is acute verwijzing naar de oogarts geïndiceerd. Er zijn verschillende soorten behandelingen mogelijk. De oogarts behandelt een netvliesdefect met een poliklinische laser- of cryocoagulatie. Als er een daadwerkelijke loslating is, kiest hij in de meeste gevallen voor een netvliesoperatie. Gecompliceerde netvliesloslatingen vormen een indicatie voor vitrectomie. Hierbij verwijdert de oogarts het glasvocht en plaatst er gas of siliconenolie voor in de plaats. De prognose is afhankelijk van de mate en de duur van de loslating en eventuele betrokkenheid van de macula. Herstel van visus en gezichtsveld zijn nog tot maanden na de operatie mogelijk.