Cognitieve gedragstherapie – individueel of in groepen – helpt bij functioneel of medisch onverklaarde klachten. Maar hoeveel patiënten gaan er nu daadwerkelijk in op het voorstel voor een dergelijke behandeling? Dit probleem werd onderzocht door Arnold et al. voor spreekuurbezoekers in de huisartsenpraktijk. Van alle spreekuurbezoekers van 25-79 jaar van 1 huisarts bleek 18% (n=104) medisch onverklaarde klachten te hebben. Van deze patiënten kwam ongeveer driekwart niet in aanmerking voor de cognitieve gedragstherapie omdat of de klachten niet hinderlijk genoeg waren, of de patiënt een ernstige psychiatrische aandoening had, of de patiënt al onder psychologische behandeling was of vanwege psychologische attributie (patiënt schrijft klacht toe aan psychologische oorzaak). De overige 33 patiënten hadden dus medisch onverklaarde klachten, waarvoor zij zelf een lichamelijke oorzaak veronderstelden. Hun eigen huisarts stelde deze patiënten cognitieve gedragstherapie in een groep voor in de vorm van 12 wekelijkse sessies van anderhalf uur. Zestien patiënten waren niet geïnteresseerd vanwege tijdgebrek of onvoldoende hinder en 5 patiënten voldeden niet aan de criteria van ernst. Van de overgebleven 12 patiënten waren er nog eens 3 die bij nader inzien niet in de behandeling geïnteresseerd waren, 2 wilden geen groepsbehandeling maar wel individuele behandeling bij de huisarts. Uiteindelijk wilden 7 patiënten meedoen aan de groepsbehandeling. De conclusie van de auteurs is dat slechts een klein deel van de spreekuurbezoekers met medisch onverklaarde klachten geschikt is voor, of toestemt in cognitieve behandeling in een groep. (PL)
Reacties
Er zijn nog geen reacties.