1. Internationale richtlijnen adviseren een intra-articulaire (IA) corticosteroïdinjectie bij pijnlijke heupartrose die onvoldoende op orale pijnmedicatie reageert. Toch onderzoekt Dorleijn de effectiviteit van een intramusculaire (IM) corticosteroïd-injectie. Wat is de reden om een alternatieve therapie te onderzoeken?
a. De hoge incidentie septische artritis na een IA-corticosteroïdinjectie.
b. De IA-corticosteroïdinjectie is onvoldoende werkzaam.
c. Een IA-corticosteroïdinjectie moet onder echo/röntgengeleide gegeven worden.
2. Dorleijn geeft opening van zaken over de opzet en uitvoering van haar onderzoek. Zij noemt de ‘niet volledige inclusie’ een beperking. Zij meldt nog een andere omstandigheid die in haar onderzoek tot bias zou hebben kunnen leiden. Welke is dat?
a. Het onderzoek werd uitgevoerd in zowel eerste- als tweedelijnsetting.
b. De verpleegkundige die de injectie toediende, was niet geblindeerd.
c. Er was sprake van onevenwichtige uitval in beide onderzoeksgroepen.
3. Dorleijn stelt dat het risico op een type 1-fout in haar onderzoek is verhoogd omdat er drie uitkomstmaten voor pijn worden gebruikt. Zij hanteert daarom een strengere significantiegrens 0,05/3 (Bonferronicorrectie). Wat betekent een type 1-fout in dit geval?
a. Onterecht wordt geconcludeerd dat de IM-injectie niet werkzaam is.
b. Onterecht wordt geconcludeerd dat de IM-injectie wel werkzaam is.
4. Dorleijn et al. registreerden de heuppijn van twee weken tot twaalf weken na toediening van de IM-corticosteroïd-injectie. Wat is de conclusie over de werkzaamheid van de IM-corticosteroïdinjectie bij heupartrose?
a. Injectie werkt al maximaal na twee weken, werking houdt aan tot twaalf weken.
b. Injectie werkt pas maximaal na vier weken, werking houdt aan tot twaalf weken.
c. Injectie werkt pas maximaal na zes weken, werkzaamheid neemt af na twaalf weken.
5. De effectiviteit van IA-corticosteroïd-injecties bij (cox)artrose op de korte termijn (acht tot twaalf weken) staat niet ter discussie. Reumatologen keken naar de effecten van twee jaar (elke drie maanden) IA-corticosteroïdinjecties in het kniegewricht en vergeleken die met placebo-injecties. Welke effecten van twee jaar IA-corticosteroïdinjecties vonden zij?
a. Kniepijn afgenomen, kraakbeenvolume in de knie wel significant afgenomen.
b. Kniepijn afgenomen, kraakbeenvolume in de knie niet afgenomen.
c. Kniepijn niet afgenomen, kraakbeenvolume in de knie wel significant afgenomen.
6. Artrose en reumatoïde artritis (RA) zijn beide gelokaliseerd in en rond gewrichten, maar de pathologie is bij beide ziektebeelden anders. Welke tegenstelling gaat op voor deze aandoeningen?
a. Normale synovia (artrose) versus synovitis (RA)
b. Kraakbeenverlies (artrose) versus kraakbeenbehoud (RA)
c. Benige zwellingen (artrose) versus wekedelenzwellingen (RA)
7. Mevrouw Minjon, 73 jaar, komt op het spreekuur vanwege pijn in de linkerlies die uitstraalt naar de linkerknie. Ze klaagde over stijfheid en moeite met opstarten in de ochtend. De huisarts denkt aan artrose van het linkerheupgewricht. Bij deze diagnose past?
a. Pijn in de linkerlies
b. Uitstraling naar de linkerknie
c. Stijfheid in de ochtend
d. Alle opties zijn correct
8. De heer de Jong is 67 jaar en bezoekt het spreekuur vanwege een stekende pijn in zijn linkerbil. De pijn is sinds twee weken aanwezig en verergert bij in beweging komen. Bij onderzoek is er drukpijn mediaan op de bil. Het laterale deel van de bil en de trochanter zijn niet drukpijnlijk. Actief optillen van het linkerbeen is pijnlijk in de bil. Endorotatie van het linkerbovenbeen is licht beperkt. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Coxartrose
b. Ischias
c. Trochanter pijnsyndroom
De kennistoets is gemaakt door Henk Folkers, huisarts en toetsdeskundige. Over vragen en antwoorden wordt niet gecorrespondeerd.
Gebruikte bronnen
Dorleijn DMJ, et al. Corticosteroïdinjectie versus placebo bij heupartrose. Huisarts Wet 2019;62:DOI:10.1007/s12445-019-0161-4.
McAlindon TE, et al. Effect of intra-articular triamcinolone vs saline on knee cartilage volume and pain in patients with knee osteoarthritis: a randomized clinical trial. JAMA 2017;317:1967-75.
NHG-werkgroep Artritis. NHG-Standaard Artritis.
Verhaar JAN, Van Mourik JBA, redactie. Leerboek orthopedie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2013:384.
Kuks JBM, Snoek JW. Leerboek klinische neurologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2016:160-1.
Antwoorden
1c / 2b / 3b / 4b / 5c / 6c / 7d / 8b
Literatuur
- Dorleijn DMJ, et al. Corticosteroïdinjectie versus placebo bij heupartrose. Huisarts Wet 2019;62:DOI:10.1007/s12445-019-0161-4.
- McAlindon TE, et al. Effect of intra-articular triamcinolone vs saline on knee cartilage volume and pain in patients with knee osteoarthritis: a randomized clinical trial. JAMA 2017;317:1967-75.
- NHG-werkgroep Artritis. NHG-Standaard Artritis. https://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/artritis.
- Verhaar JAN, Van Mourik JBA, redactie. Leerboek orthopedie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2013:384.
- Kuks JBM, Snoek JW. Leerboek klinische neurologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2016:160-1.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.