Samenvatting
De ‘genezing van de krekel’ beschrijft het donkere gevoel dat een krekel plotseling overvalt. De mier benoemt dat als somberheid. Het is een prachtig boekje over depressies. We publiceren hier twee hoofdstukjes.
Toon Tellegen. De genezing van de krekel. Amsterdam: Querido, 2000. ISBN 90-214-8431-5.
Laat in de ochtend kroop de krekel onder zijn bed uit, zette zijn tafel, zijn stoelen en zijn kast overeind en legde zijn muts en zijn andere eigendommen weer op de planken aan zijn muur. Hij ging aan tafel zitten en begon een brief te schrijven.
Beste tor,
schreef hij. Hij kneep zijn ogen dicht en dacht na. Plotseling hoorde hij lawaai. Hij keek op. Woorden drongen zijn kamer binnen. Ze kwamen door het raam, door de kieren in de muur en onder de deur door. Ze waren klein, droegen zwarte jassen en holden achter elkaar aan. ‘Met’ en ‘mij’ zag hij, en ‘gaat’ en ‘het’ en ‘goed’. Ze gingen aan de ene kant van de kamer staan. Aan de andere kant van de kamer zag hij ‘ik’ en ‘ben’ en ‘heel’ en ‘somber’, die blijkbaar door een gat in het dak waren gekomen. Ze waren iets groter en droegen ook iets zwartere jassen. De krekel kon zich niet verroeren. Voor hem lag de brief met Beste tor. De woorden stampten drie keer op de grond en stormden toen op elkaar af. Midden in de kamer grepen ze elkaar beet, sleurden elkaar naar de grond, trapten elkaar, krabden elkaar en probeerden elkaar te verscheuren. Stof wervelde op en de krekel hoestte. Pas na lange tijd ging het stof weer liggen en werd het stil. De kleine woorden hadden gewonnen, ook al zaten ze onder de schrammen en krassen en waren hun jassen gescheurd. De grote woorden hadden verloren. ‘Ik’ was gebroken, ‘ben’ lag in twee stukken onder een stoel, ‘heel’ hing dubbelgevouwen aan een spijker in de muur, en ‘somber’ stond verkreukeld en ondersteboven in een hoek. De kleine woorden sloegen het stof van hun jas, tilden de overwonnen woorden op en smeten ze uit het raam. Met doffe klappen vielen ze buiten op de grond. ‘Au’, hoorde de krekel mompelen. Dat is vast ‘ik’, dacht hij. ‘Met’, ‘mij’, ‘gaat’, ‘het’ en ‘goed’ bleven in de kamer achter. Ze sloegen de krekel op zijn schouders, trokken hem overeind, gooiden hem in de lucht en vingen hem weer op. ‘Goed’ ging op het hoofd van de krekel staan, ‘gaat’ en ‘het’ klommen op zijn rug en ‘met’ en ‘mij’ hingen aan zijn vleugels. ‘Vliegen!’ riepen ze. ‘Vliegen!’ De krekel sloeg zijn vleugels uit, steeg een klein eindje op en viel met een plof op de grond. ‘Ach…’ riepen de woorden teleurgesteld. Ze stapten van de krekel af en klommen op het papier, onder Beste tor. Ze gingen naast elkaar staan en zeiden: ‘Dan maar zo.’ De wind stak op, blies door het raam naar binnen, greep de brief en sleurde hem mee. ‘Maar…’ riep de krekel nog. Het was te laat. De brief vloog al hoog in de lucht.
Beste krekel, Met mij gaat het ook goed. De tor Toen begon de krekel te huilen. Grote stromen tranen vloeiden langs zijn wangen en langs zijn vleugels en zijn voelsprieten en zijn voeten. Zijn schouders schokten. Het was de treurigste brief die hij ooit had gelezen.
(Hoofdstuk 8)
De dieren besloten middenin het bos een feest te geven. Tegen de somberheid, zeiden ze. Voor de krekel. Iedereen kwam en bracht een cadeau voor de krekel mee, alsof hij jarig was. Ze gaven hem vrolijke mutsen, dikke winterjassen, feestelijke dingen die nergens voor dienden en nog veel meer. De krekel zat in het midden achter een grote tafel. In zijn hoofd zat het sombere gevoel op een ijzeren troon en schreeuwde bevelen die onverstaanbaar waren. ‘Dank je wel, nijlpaard,’ mompelde de krekel. ‘Dank je wel, vlinder. Dank je wel, zwaan.’ Hij legde de cadeaus achter zich op de grond en leunde op de tafel. De beer had een taart meegebracht. ‘Het is een honingtaart, krekel. De lekkerste taart die ik kon bedenken,’ zei hij. ‘Maar of jij hem lekker vindt weet ik natuurlijk niet. Ik in elk geval wel.’
(Hoofdstuk 35)
Reacties
Er zijn nog geen reacties.