Spreekuur draaien als huisarts-in-opleiding voelt soms net als speeddaten. Iedere 10 minuten krijg ik een onbekende voor me die ik in beperkte tijd zo goed mogelijk probeer te leren kennen. Het is zaak hem of haar zo snel mogelijk te doorgronden om een op de persoon toegespitst beleid te kunnen voeren. De spanning en onzekerheid die je bij een eerste date kunt voelen, ervaar ik regelmatig ook in mijn werk. Met name de openings- en afscheidszinnen zijn dan moeilijk.
Het begint al bij het binnenroepen van de patiënt. Als ik hem vanuit de wachtkamer naar de spreekkamer begeleid, is daar die ongemakkelijke stilte. Het liefst zou ik meteen to the point willen komen en vragen waar hij voor komt. Gezien ons beroepsgeheim is het echter niet verstandig de wachtkamer deelgenoot te maken van iemands kwaal. Dus probeer ik die ongemakkelijke meters op te vullen met algemeen geaccepteerde en daardoor wat flauwe opmerkingen. Met stip op één staat hierbij een praatje over het weer. Of het nu een prachtige dag vol zonneschijn is of juist een koude regendag waarop zelfs mijn niet-reumatoïde gewrichten opspelen, iedereen maakt graag zijn mening kenbaar over het weer.
Een stuk lastiger vind ik de zoektocht naar de beste zin om het gesprek in de spreekkamer te openen. De standaardvraag ‘Wat kan ik voor u doen?’ geeft mij het gevoel dat ik aan het werk moet terwijl de patiënt degene met het probleem is. Ik heb verschillende openingszinnen geprobeerd, zoals ‘Waar komt u voor?’ en ‘Wat is het probleem?’, maar bij geen van alle voelde ik me op mijn gemak, en waarschijnlijk de patiënt ook niet.
Dan het afscheid. In de huisartsenpraktijk stuur je patiënten weg met een medisch advies, en hoop je dat je hem niet meer terugziet. Dat is immers (meestal) een teken dat de behandeling aanslaat.
Aanvankelijk gebruikte ik aan het eind van mijn consulten vaak de woorden ‘Tot ziens’. Inmiddels zijn deze al omgevormd tot het grappende ‘Liever níet tot ziens’. Hier voeg ik ter verduidelijking dan aan toe dat ik de mensen zeker graag nog eens zie, maar niet voor een medisch probleem. Liever op een zaterdagmiddag in de supermarkt bijvoorbeeld. Hoewel… Ik moet er niet aan denken die ene patiënt met morbide obesitas tegen te komen bij het chipsrek. Zul je zien dat hij zo succesvol is afgevallen dat hij zichzelf eenmalig beloont met een bescheiden zakje paprikachips light, wordt hij ‘betrapt’ door zijn huisarts.
Voor het afsluiten van het consult moet het dus wat anders zijn dan ‘(Liever niet) tot ziens’. Een consult verschilt daarin dan toch van een date. De verhouding is niet gelijkwaardig. In het consult ben ik de professional en komt de patiënt met een hulpvraag bij mij. Dan volstaan andere afsluitzinnen. Ik merk dat ik geneigd ben juist bij het afscheid nog even mijn advies te herhalen, met name dat de patiënt aan de bel moet trekken wanneer het slechter gaat. Mezelf indekken eigenlijk. Die afsluiting verloopt echter vaak nogal rommelig. Momenteel houd ik het neutraal en wens ik iedereen sterkte, het beste of succes.
Het moeilijkste blijft die eerste zin, de openingszin. Niet voor niets zijn hier hele boekwerken aan gewijd. Ik denk dat het voor een huisarts goed is te beseffen dat een bezoekje aan de dokter voor veel mensen spannend blijft. Het is aan ons de patiënt op zijn gemak te stellen en daarvoor mogen we best wat inspanning leveren. Juist bij het creëren van een ontspannen sfeer is die moeilijke openingszin uitermate belangrijk. De laatste tijd kies ik daarom vaak voor ‘Vertel…’, gevolgd door een stilte. Die stilte duurt voor mijn gevoel ongelooflijk lang maar de patiënt krijgt de ruimte en voelt zich gehoord.
Maar ik blijf zoekende naar die ene, nog betere zin. Ik ben gelukkig in opleiding en heb nog enkele jaren (met veel speeddates) voor de boeg om er een te vinden die goed bij me past en waarbij de patiënt zich op zijn gemak voelt. Welke zin het wordt, laat ik nog even open.
Sophie van der Voort