Vanuit de huisartsenpraktijk kunnen we eerder en beter aandacht besteden aan zorgproblemen. De inventarisatie hiervan en het tijdig ondersteunen en interveniëren kan de praktijkondersteuner doen, al dan niet in samenwerking met andere eerstelijnshulpverleners. Dit hele proces van werken aan acceptatie, begrip en de juiste omgang heeft het bevorderen van de kwaliteit van leven tot doel, zowel van de oudere met dementie als van diens naasten. De belasting voor mantelzorgers is fors en overbelasting ligt op de loer, met alle consequenties vandien (waaronder ouderenmishandeling). Alle aandacht dus voor voorlichting, ondersteuning en directe ontlasting door dagbehandeling en respijtzorg.
Gedragsproblemen bij dementie, zowel thuis als in het verzorgingshuis, blijven een heel lastig gebied. Medicamenteuze behandeling is zeer beperkt effectief en snel schadelijk. Beïnvloeding van de omgeving levert meer op. Deze multicomponent psychosociale interventies lijken aantoonbaar effectief om patiënten langer thuis te laten blijven en later te laten opnemen. Dat is een patiëntenbelang en een maatschappelijk belang dat alleszins de moeite waard is.
Maar hoe dan en door wie? Veelal zijn er geen psychologen meer in verzorgingshuizen die het team kunnen coachen. De directies van verzorgingshuizen, specialisten ouderengeneeskunde en huisartsen staan samen met de instanties die zorg verlenen aan ouderen met dementie voor de taak hieraan invulling te geven. Daarom is het goed dat de standaard uitgebreid ingaat op ondersteuning van de mantelzorgers, het opstellen van een ondersteuningsplan en de plaats en taken van een casemanager dementie. Voor die laatste hulpverlener geldt: graag korte lijnen met het team in de huisartsenpraktijk. Ook eigen praktijkondersteuners zouden deze rol kunnen vervullen, mits zij hiertoe voldoende geëquipeerd zijn en voldoende tijd en begeleiding krijgen.
Ook het belang van veiligheid, inclusief de aanmelding bij CBR, komt aan de orde, net als het anticiperen op juridische zaken in het licht van afnemende wilsbekwaamheid. In noot 73 gaat de standaard uitgebreid in op de verschillende rechtsvormen die hierbij van toepassing kunnen zijn.
In noot 74 gaat de standaard in op de mogelijkheid en de moeilijkheden van euthanasie bij dementie. Er is een verschil in de beleving van patiënten en die van artsen bij het ‘inleveren’ van een wilsverklaring over de betekenis ervan. Naar mijn mening had men hier in de hoofdtekst uitgebreider bij stil kunnen staan. Steeds vaker geven relatief jonge mensen aan dat ze niet in een situatie met dementie terecht willen komen. Hiervoor heeft de NVVE (Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde) al jarenlang een standaardformulier dat men kan ondertekenen, eventueel na het toevoegen van eigen wensen. Maar wat betekent dat dan? Waar ligt voor elk individu de grens? Verschuift die? Wat doen we als de grens bereikt is? De moeilijkheden van euthanasie bij dementie maken de impact van het behandelverbod groter. Het is voor huisartsen een uitdaging om hier bij iedereen die een formulier ‘inlevert’ de juiste stappen te zetten: de wensen helder te krijgen, de grenzen te exploreren, de consequenties en mogelijkheden te bespreken, inclusief het eigen standpunt hierin.