Dokters en detectives hebben veel gemeen: om werkelijk goed te zijn in hun vak moeten ze blijven denken, creatief, kritisch, evaluerend, alleen op feiten afgaan, geen enkele oplossing uitsluiten, steeds weer vragen stellen en pas tevreden zijn als de verklaring klopt en de diagnose als bewijs fungeert dat de dokter het echt begrepen heeft. Het gaat om het oplossen van mysteries en zien van essenties. Sir Arthur Canon Doyle, schepper van Sherlock Holmes, was zelf arts en onderkende het belang van heel goed kijken en nieuwsgierig luisteren. Details leiden soms tot meer inzicht. De spreekkamer als luisterkamer waar tijd en persoonlijke aandacht onmisbaar zijn. Sherlock Holmes aan het ziekbed is de inspirerende titel van een merkwaardig, maar spannend boek. Het is geschreven door een oude rot in de kindergeneeskunde. Er staan ruim honderd patiëntenbeschrijvingen in waarop je je tanden kunt stukbijten, ruim honderd mysteries waarvan de oplossingen bij stukjes en beetjes worden aangeboden. Want eerst moet de lezer zelf denken en kijken. De patiënten worden uitbundig beschreven, met humor en aandacht voor het levensverhaal. Er is vrijwel altijd sprake van ernstige, maar verborgen pathologie, van meerdere diagnoses tegelijk, van ingewikkelde diagnostiek. De schrijfstijl is voor een leerboek geneeskunde onorthodox. Je ervaart de auteur als leermeester dichtbij met zijn gedachtesprongen en associaties, zijn prikkelende opmerkingen, non-conformisme en belezenheid. Zinnen worden half afgemaakt; je blijft met een vraag zitten. Dan weer stuit je op een stuk chemie, de belangrijke rol van ATP. Is het een geschikt boek voor huisartsen? Eigenlijk niet, want er staat nogal wat onderzoek in dat voor huisartsen ongebruikelijk is, typisch specialistenwerk. En toch ook weer wel, want de patiëntvoorbeelden zijn van de straat geraapt en kunnen zomaar onze huisartsenposten binnenkomen. En huisartsen luisteren de hele dag en observeren en onderzoeken en moeten blijven nadenken om met onzekerheid en nog vage ziektebeelden om te kunnen gaan. De eerste casus in het boek demonstreert hoe belangrijk contextkennis is: kennis van en over de patiënt. Het gaat om een hardwerkende stratenmaker op de eerste hulp met een ballongevoel in zijn maag waar hij zo moe van wordt. ‘Komt van de snert’, zegt de jonge dokter op de poli na geprotocolleerd onderzoek van hart, longen en abdomen en de stratenmaker mag weer gaan. Gelukkig lopen daar twee oudere, kalende witjassen rond die hem wel erg grauw vinden voor een haptische hallucinatie. Een coronair infarct blijkt een betere verklaring. Was die stratenmaker maar eerst naar zijn huisarts gegaan, denken we dan. Dikke kans dat die direct ‘gezien’ had dat het niet pluis met hem was. Als tenminste die huisarts zijn of haar patiënt kent, want dat wordt steeds minder waarschijnlijk met al die nurse practitioners, praktijkverpleegkundigen en physician assistents.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.