Uit alweer wat gedateerd onderzoek bleek dat bijna alle Nederlandse huisartsen het gebruik van dopinggeduide middelen afwijzen.
15 Bijna drie kwart van de ondervraagde huisartsen gaf aan dopinggebruik te allen tijde te ontmoedigen en vrijwel geen enkele huisarts is bereid dopinggeduide middelen zonder medische indicatie voor te schrijven. Twee derde was niet bereid sporters tijdens het dopinggebruik te begeleiden. Recenter onderzoek ontbreekt, maar afgaande op de bijscholingen aan huisartsen die de afgelopen jaren zijn gehouden door de Dopingautoriteit, zijn deze grove percentages niet erg veranderd. De Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) heeft in het verleden richtlijnen opgesteld om artsen die met dopingvragen geconfronteerd worden te helpen.
16 Deze richtlijnen zijn nooit officieel aangenomen door andere beroepsgroepen dan de sportartsen, maar ze geven wel een indicatie van de manier waarop een arts kan omgaan met patiënten die doping gebruiken.
De huisarts kan een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen en ontmoedigen van dopinggebruik, maar moet hierbij de specifieke omstandigheden goed aanvoelen. Bij sporters die vragen hebben over doping en/of de medische gevolgen ervan, is het belangrijk om open te staan voor zo’n gesprek. Uiteraard kan een arts wijzen op de verschillende risico’s die aan dopinggebruik kleven, maar hij moet beseffen dat de betrokken patiënt/sporter zich waarschijnlijk zeer goed realiseert dat deze risico’s bestaan, maar dat deze in dit specifieke geval ‘te overzien’ zijn. De praktijk leert dat het nut kan hebben om alle mogelijke bijwerkingen even aan te stippen. Vaak is er een specifieke bijwerking waardoor de sporter zich persoonlijk voelt aangesproken (variërend van haaruitval tot impotentie en agressie). Het feit dat zo’n 50-60% van de illegale dopingmiddelen vervalst is, waardoor zowel de gewenste effecten als de bijwerkingen onvoorspelbaar zijn en er extra risico bestaat op infecties, kan men ook als ‘bijwerking’ zien.
Als een arts zich daarvoor bekwaam genoeg acht, kan hij benadrukken dat spieropbouw en vetafbraak ook zeer goed mogelijk zijn zonder gebruik van anabolen en/of stimulantia. Met behulp van een goed trainingsprogramma met voldoende aandacht voor herstel en een hierop aangepast voedingspatroon, met een positieve energiebalans (een ruime hoeveelheid eiwitten in de voeding of via suppletie van 1,5-2 gram per kilogram lichaamsgewicht, eventueel aangevuld met een specifiek legaal voedingssupplement, zoals creatine, cafeïne of bèta-alanine), kan men behoorlijke en tot op bepaalde hoogte vergelijkbare resultaten behalen, met duurzamere effecten. Het is wel zo dat het langer zal duren voordat de effecten zichtbaar zijn. Hiervoor kan men uiteraard ook doorverwijzen naar een sportarts en/of sportdiëtist en/of ervaren krachttrainer. Ook de website www.eigenkracht.nl (beheerd door de Dopingautoriteit) geeft veel informatie voor sporters die dopinggebruik overwegen of zich daarover (her)oriënteren.
Bij sporters bij wie het vermoeden bestaat dat er dopinggebruik in het spel is, maar die daar niet zelf over beginnen, ligt het nog iets ingewikkelder [tabel 2]. Een mogelijke aanwijzing is uiteraard de lichaamssamenstelling van de patiënt, hoewel niet elke dopinggebruiker het ‘ideale lichaamsbeeld’ al bereikt heeft. De beste aanwijzingen zijn waarschijnlijk nog de fysieke kenmerken en de (eventueel) ervaren klachten. Ook het gepercipieerde lichaamsbeeld en het aantal trainingsuren per week kunnen een aanwijzing geven. Eventueel kan men vragen naar de plaats waar de sporter traint. In een fitnesscentrum dat zich op inactieven richt en waar gezondheid centraal staat, zal het aantal gebruikers vrijwel nihil zijn, terwijl een fitnesscentrum dat zich richt op wedstrijdbodybuilding waarschijnlijk een fors aantal gebruikers kent. Ook kan de huisarts vragen naar het voedingspatroon en het supplementengebruik. Dit onderwerp kan de overstap naar doping als gespreksonderwerp wellicht minder abrupt maken. De grootste valkuil, ook voor artsen, is om te denken dat dopinggebruikers niet goed hebben nagedacht over hun gebruik. Vaak gaan er jaren van training en specifieke voedingsregimes aan vooraf, en ook met betrekking tot de endocrinologie van het menselijk lichaam zijn ze vaak goed ingevoerd.
Gezondheidsklachten als gevolg van dopinggebruik kunnen wel een aanknopingspunt zijn om het gebruik te minderen. De benodigde gegevens kan men achterhalen met een uitgebreide anamnese (lichamelijke en psychische gezondheid, type, soort en hoeveelheid middelen, training, voeding), lichamelijk onderzoek (lengte, gewicht, vetpercentage, bloeddruk, huid, tepels, prostaat en algemeen intern onderzoek gericht op aanwezigheid van absolute contra-indicaties) en laboratoriumonderzoek (eiwit- en glucosebepaling in de urine, algemeen hematologisch beeld, leverfunctie, nierfunctie, LH, testosteron, lipoproteïnen en glucose). Uiteraard mag de huisarts geen gehoor geven aan eventuele verzoeken om doping voor te schrijven. Bij medische problemen kan men eventueel doorverwijzen naar een sportarts en/of specialist en/of de Anabolenpoli, die is opgezet door endocrinoloog Pim de Ronde in het Kennemer Gasthuis in Haarlem. De Anabolenpoli is wereldwijd gezien een uniek initiatief, waarbinnen de specifieke kennis is gebundeld die nodig is om deze specifieke groep sporters medisch te kunnen doorlichten.