Samenvatting
Dijkstra K, Kuyvenhoven MM, Verheij TJM, Iedema HR, Springer MP, Visser GHA. Dreigende vroeggeboorte; opvattingen en werkwijze van verloskundigen, huisartsen en gynaecologen. Huisarts Wet 2003;46(3):129-33. Doel Inventariseren van werkwijze en opvattingen ten aanzien van dreigende vroeggeboorte in Nederland. Methode Een schriftelijke vragenlijst over dreigende vroeggeboorte en de Verloskundige Indicatielijst (VIL) werden naar verloskundig actieve huisartsen, verloskundigen en gynaecologen verstuurd. Resultaten De respons bedroeg onder verloskundigen 72% (100/139), verloskundig actieve huisartsen 56% (89/159) en gynaecologen 73% (86/118). Er bleek in grote lijnen overeenstemming over het beleid bij dreigende vroeggeboorte onder de drie beroepsgroepen. Gemiddeld 75% van de verloskundigen en gynaecologen was van mening dat de begeleiding van een volgende zwangerschap door de tweede lijn moet worden verzorgd, als een eerdere vroeggeboorte bij een zwangerschapsduur van minder dan 34 weken had plaatsgevonden; voor het merendeel van de huisartsen lag de grens bij 35 weken. Er bleek een positieve houding onder de drie beroepsgroepen ten aanzien van de gehele VIL. Conclusie Er bestaat in grote lijnen overeenstemming over de risicoselectie bij dreigende vroeggeboorte onder de drie beroepsgroepen. Er wordt nu niet meer bij een bevalling na 37 weken zwangerschap van vroeggeboorte gesproken, maar bij 35 weken. De acceptatie van de VIL is nu groter dan 10 jaar geleden.
Inleiding
Vroeggeboorte – een geboorte vóór de 37ste week – is de voornaamste oorzaak van neonatale sterfte en een van de grootste bedreigingen voor het zich ontwikkelende kind.1234 Ruim 7% procent van de bevallingen in Nederland is een vroeggeboorte.56 Vroege diagnostiek is van belang om tijdig te kunnen starten met weeënremmende medicatie, zodat de baring – korte tijd – uitgesteld kan worden om corticosteroïden te geven. Dit kan leiden tot een aanzienlijke daling van morbiditeit en mortaliteit van te vroeg geborenen.7 Het Nederlandse systeem van verloskundige zorg is uniek in vergelijking met andere westerse landen.5891011 Het uitgangspunt is dat zwangeren met een laag risico worden begeleid door de eerstelijns verloskundige zorgverleners: 80% door verloskundigen; 20% door verloskundig actieve huisartsen. Met behulp van de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL) – een hulpmiddel voor risico-selectie in de verloskunde12 – kan een betrouwbare inschatting gemaakt worden om bij te verwachten medische of obstetrische problematiek, hetzij zelf de bevalling te begeleiden, hetzij de patiënt (vóór, tijdens of na de bevalling) naar de gynaecoloog te verwijzen. In de VIL zijn de richtlijnen ten aanzien van vroeggeboorte summier beschreven. Om in de toekomst nieuwe handvatten aan te reiken voor de overlegsituatie tussen de eerste en tweede lijn, inventariseerden wij in dit onderzoek de werkwijze, taakafbakening en opvattingen ten aanzien van dreigende vroeggeboorte. Ook onderzochten wij de acceptatie van de VIL onder verloskundigen, verloskundig actieve huisartsen en gynaecologen.1314
Methoden
Het betrof een explorerend beschrijvend onderzoek. De onderzoekspopulatie omvatte een aselecte steekproef van 30% uit het totale aantal zelfstandig gevestigde verloskundigenpraktijken, een aselecte steekproef van 30% uit het totale aantal huis-artsenpraktijken waarbij de huisartsen zelf bevallingen deden en alle vertegenwoordigers van de 118 Nederlandse gynaecologenmaatschappen. We maakten gebruik van een schriftelijke vragenlijst om gegevens te verzamelen over de volgende variabelen:
- de achtergrond van de verschillende verloskundige hulpverleners;
- de werkwijze bij dreigende vroeggeboorte gemeten met een zestal gevalsbeschrijvingen (vignetten) waarin symptomen van dreigende vroeggeboorte (bij verschillende zwangerschapsduren) worden beschreven;15
- opvattingen over taakafbakening tussen eerste en tweede lijn;
- opvattingen over de richtlijnen in de VIL.
Voor statistische bewerkingen werd gebruikgemaakt van frequentieverdelingen en de Spearmans rangcorrelatiecoëfficiënt met behulp van SPSS. Correlaties =0,25 werden relevant geacht.
Resultaten
Van de 139 aangeschreven verloskundigenpraktijken werden 100 ingevulde vragenlijsten terugontvangen (respons 72%); van de 159 aangeschreven huisartsenpraktijken met verloskundig actieve huisartsen werden 89 (56%), en van de 118 aangeschreven gynaecologenmaatschappen werden 86 (73%) ingevulde vragenlijsten geretourneerd. De drie groepen respondenten kwamen wat betreft leeftijd, geslacht, urbanisatiegraad en provincie overeen met de betrokken groepen beroepsbeoefenaren waaruit ze waren geselecteerd.16171819 Er was een geringe oververtegenwoordiging van solistisch werkzame verloskundigen en verloskundig actieve huisartsen en een geringe oververtegenwoordiging van gynaecologen in opleidingsziekenhuizen onder de responderende gynaecologen ( tabel 1).
vk | ha | gyn | |||
---|---|---|---|---|---|
solo | 28 | 54 | |||
duo | 21 | 34 | |||
groep | 51 | 12 | |||
algemeen (zonder opleiding) | 59 | ||||
algemeen (met opleiding) | 33 | ||||
academisch | 8 | ||||
man | 3 | 84 | 74 | ||
vrouw | 97 | 16 | 26 | ||
40 (10,9) | 47 (5,8) | 48 (7,6) | |||
0- 14 | – | 24 | 27 | 13 | |
15- 29 | – | 53 | 11 | 4 | |
20- 49 | 2 | 18 | 8 | 12 | |
50-100 | 24 | 5 | 14 | 14 | |
>100 | 74 | – | 40 | 57 | |
sterk stedelijk | 41 | 4 | 75 | ||
matig stedelijk | 29 | 5 | 17 | ||
weinig/niet stedelijk | 30 | 91 | 8 | ||
= 1× per 6 weken | 92 | 34 | 71 | ||
1× per 6 maanden | 8 | 18 | 26 | ||
= 1 × per jaar/nooit | – | 48 | 3 |
Symptomen dreigende vroeggeboorte | 25 én 30 weken | 35 weken | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1e lijn | overleg | verwijzing | 1e lijn | overleg | verwijzing | ||
Vage buikklachten | vk | 95 | 4 | 1 | 96 | 3 | 1 |
ha | 91 | 7 | 2 | 94 | 4 | 2 | |
gyn | 70 | 20 | 10 | 86 | 10 | 4 | |
Contracties (2 dagen, enkele malen per uur pijnlijke harde buiken) | vk | 75 | 16 | 8 | 88 | 8 | 4 |
ha | 40 | 31 | 29 | 75 | 14 | 11 | |
gyn | 40 | 29 | 31 | 72 | 16 | 12 | |
Angst vanwege vroeggeboorte in voorgeschiedenis | vk | 56 | 30 | 14 | 68 | 23 | 9 |
ha | 37 | 34 | 29 | 57 | 20 | 23 | |
gyn | 28 | 29 | 43 | 65 | 17 | 18 | |
Cervixinsufficiëntie (zwaar gevoel onderbuik) | vk | 40 | 37 | 23 | 39 | 40 | 21 |
ha | 49 | 33 | 18 | 50 | 34 | 16 | |
gyn | 37 | 28 | 35 | 38 | 29 | 33 | |
Vaginaal bloedverlies (plotseling, pijnloos, helderrood) | vk | 6 | 28 | 66 | 6 | 31 | 63 |
ha | 15 | 13 | 72 | 16 | 18 | 66 | |
gyn | – | 7 | 93 | 2 | 10 | 88 | |
Gebroken vliezen (bevestigd) | vk | – | 8 | 92 | – | 10 | 90 |
ha | – | 11 | 89 | 6 | 22 | 72 | |
gyn | – | 4 | 96 | 3 | 11 | 86 |
Voorgeschiedenis | 1e lijn | combinatie | gynaecoloog | |
---|---|---|---|---|
DES-dochter zonder afwijkingen | vk | 80 | 16 | 4 |
ha | 66 | 28 | 6 | |
gyn | 75 | 18 | 7 | |
Conisatie in voorgeschiedenis (i.v.m. afwijkende portiocytologie) | vk | 34 | 37 | 29 |
ha | 36 | 43 | 21 | |
gyn | 26 | 38 | 36 | |
Vroeggeboorte met gebroken vliezen (bij 28 zwangerschapsweken) in de voorgeschiedenis | vk | 30 | 30 | 40 |
ha | 19 | 62 | 19 | |
gyn | 10 | 30 | 60 | |
DES-dochter met afwijkingen | vk | 4 | 28 | 68 |
ha | 3 | 35 | 62 | |
gyn | 2 | 28 | 70 |
Beschouwing
De respons op de vragenlijst door verloskundigen en gynaecologen is bevredigend en door de huisartsen matig. Tot nu toe is over het beleid bij vroeggeboorte in Nederland niet eerder onderzoek verricht. Gezien het doel van dit onderzoek om opvattingen te inventariseren en eventuele dilemma's op dit gebied in beeld te brengen is de vignettenmethode geschikt.15 Met name relatieve verschillen binnen en tussen groepen kunnen hiermee goed geïnventariseerd worden. Vroeggeboorte kan ernstige consequenties hebben voor de pasgeborenen van vrouwen met een zwangerschapsduur van 25 à 30 weken. Er is in grote lijnen overeenstemming onder de drie beroepsgroepen dat zwangere vrouwen bij contracties, vaginaal bloedverlies en gebroken vliezen in de tweede lijn moeten worden begeleid. Vrouwen met de symptomen vaginaal bloedverlies en gebroken vliezen horen ook bij 35 weken naar de tweede lijn verwezen te worden. Voorbij deze termijn heeft vroeggeboorte veel minder implicaties en vindt behandeling, zoals weeënremming, niet meer plaats. Onduidelijkheid bestaat er binnen en tussen de beroepsgroepen over de begeleiding van zwangeren met preterme contracties, met symptomen passend bij een vermoeden van cervixinsufficiëntie en met angst voor vroeggeboorte vanwege een belaste anamnese, bij 25 en 30 weken. De onduidelijke en weinig specifieke symptomatologie bij dreigende vroeggeboorte is hier waarschijnlijk debet aan.14 Mogelijk kunnen nieuwe voorspellende testen, zoals een test op foetaal fibronectine in vaginaal of cervixslijm,202122 onderzoek naar bacteriële vaginosis23 en het meten van de lengte van de cervix24 aanvullende duidelijkheid verschaffen.25 De meerderheid van de drie beroepsgroepen was van mening dat de begeleiding van een volgende zwangerschap indien er een eerdere vroeggeboorte tussen 34 en 37 zwangerschapsweken was geweest, niet in de tweede lijn hoeft plaats te vinden. Uit de literatuur blijkt een verhoogd herhalingsrisico voor een (met name vroege) vroeggeboorte in de anamnese. Het omslagpunt naar een minder hoog herhalingsrisico lijkt te liggen in de periode 32-34 weken.262728 Er blijkt in grote lijnen overeenstemming in werkwijze tussen de beroepsgroepen, maar de verloskundig actieve huisarts is meer geneigd te overleggen en te verwijzen naar de gynaecoloog dan de verloskundige. De acceptatie van de VIL is met name onder de gynaecologen (74%) aanzienlijk beter dan bij de evaluatie van 1991 (37%).19 Wel blijken de drie beroepsgroepen niet eenduidig achter de weinig gespecificeerde richtlijnen bij vroeggeboorte in de VIL te staan. Dit onderzoek is verricht op een moment dat er nog onduidelijkheid is over diagnostiek en beleid en er nog geen evidence-based richtlijnen voor het beleid bij dreigende vroeggeboorte zijn opgesteld. In het algemeen blijkt overeenstemming onder de drie beroepsgroepen te bestaan over de risicoselectie bij dreigende vroeggeboorte en over het beleid na een eerdere vroeggeboorte in de anamnese; mogelijk biedt dit een basis voor nieuwe richtlijnen voor het beleid bij dreigende vroeggeboorte. Een goede risicoselectie is van belang voor het instandhouden van het Nederlandse verloskundige systeem met de mogelijkheid van thuisbevallingen: een systeem dat op dit moment onder druk staat.
Literatuur
- 1.↲McCormick MC. The contribution of low birth weight to infant mortality and childhood morbidity. N Engl J Med 1985;312:82-90.
- 2.↲Den Ouden AL, Drijkoningen CEM, Spee-van der Wekke J, Sigmond-de Bruin EM, Verloove-Vanhorick SP. Gevolgen van vroeggeboorte: veel medische consumptie en lichamelijke beperkingen: enquête onder ouders van 10-jarigen. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:138-42.
- 3.↲Verloove-Vanhorick SP, Den Ouden AL, Walther FJ. Uitkomsten van een Nederlandse cohort van zeer vroeg geboren kinderen uit 1983. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:989-97.
- 4.↲Alexander GR. Preterm birth: etiology, mechanisms and prevention. Prenat Neonat Med 1998;3:3-9.
- 5.↲↲Verloskunde in Nederland, Grote lijnen 1989-1993. Utrecht: SIG Zorginformatie, 1996.
- 6.↲Wetenschappelijke begeleidingscommissie van de Landelijke< Neonatologie Registratie. Toename van het aantal vroeggeboorten in Nederland: vergelijking van 1983 en 1993. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:127-31.
- 7.↲Visser GHA. Antenatale toediening van glucocorticosteroïden bij dreigende vroeggeboorte. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:2517-21.
- 8.↲Treffers PE. De plaats van de eerstelijnszorg in het geheel van de verloskundige zorg. Bijblijven 1994;10:5-9.
- 9.↲Hingstman L, Boon H. Obstetric care in the Netherlands: Regional differentiation in home delivery. Soc Sci Med 1988;26:71-8.
- 10.↲Offerhaus PM, Anthony S. Oudshoorn CGM, Van der Pal KM, Buitendijk SE. Niet gepubliceerde voorlopige resultaten ‘De thuisbevalling in Nederland, tweede tussenrapportage 1995-1999. Leiden: TNO Preventie en gezondheid, 2001.
- 11.↲Van Alten D, Eskes M, Treffers PE. Midwifery in the Netherlands. The Wormerveerstudy; selection, mode of delivery, perinatal mortality and infant morbidity. Br J Obstet Gynaecol 1989;96:656-62.
- 12.↲Ziekenfondsraad. Verloskundig Vademecum, Indicatie Lijst. Amstelveen, 1999.
- 13.↲Bruinse HW. Tijdige herkenning van vroeggeboorte. Boerhaavecursus 1993: Verloskunde voor de huisarts. Leiden, 1993:27-37.
- 14.↲↲Kragt H. Aspecten van dreigende vroeggeboorte [Proefschrift]. Rijksuniversiteit Leiden, 1991:69-87.
- 15.↲↲Peabody JW, Luck J, Glassman P, Dresselhaus TR, Lee M. Comparison of vignettes, standardized patients and chart abstraction, a prospective validation study of 3 methods for measuring quality. JAMA 2000; 283:1715-22.
- 16.↲Hingstman L. Registratie verloskundigen. Utrecht: NIVEL, 2000.
- 17.↲Van der Velden LFJ, Pennema-Broos M, Hingstman L. Behoefteraming gynaecologen. NIVEL, Utrecht, 2002.
- 18.↲Vereniging voor verloskundig actieve huisartsen (VVAH). Ledenlijst. Urk, 1999.
- 19.↲↲Riteco JA, Hingstman J. Evaluatie invoering ‘verloskundige indicatie-lijst’. Utrecht: NIVEL, 1991.
- 20.↲Lockwood CJ, Senyei AE, Dische MR, Casal D, Shah KD, Thung SN, et al. Fetal fibronectin in cervical and vaginal secretions as a predictor of preterm delivery. N Engl J Med 1991;325:669-74.
- 21.↲Faron G, Boulvain M, Irion O, Bernard PM, Fraser WD. Prediction of preterm delivery by fetal fibronectin: a meta-analysis. Obstet Gynecol 1998;92:153-8.
- 22.↲Joffe GM, Jacques D, Bemis-Heys R, Burton R, Skram B, Shelburne P. Impact of the fetal fibronectin assay on admissions for preterm labor. Am J Obstet Gynecol 1999;180:581-6.
- 23.↲Flynn CA, Helwig AL, Meurer LN. Bacterial vaginosis in pregnancy and the risk of prematurity, a meta-analysis. J Fam Pract 1999;48:885-92,897-8.
- 24.↲Iams JD, Goldenberg RL, Meis PJ, Mercer BM, Moawad A, Das A, et al. The length of the cervix and the risk of spontaneous premature delivery. N Engl J Med 1996;334:567-72.
- 25.↲Dijkstra K, Kuyvenhoven MM, Verheij TJM, Bruinse HW, Visser GHA. Is er standaardisatie bij de diagnose en behandeling van dreigende vroeggeboorte? Een enquête onder Nederlandse gynaecologen. Ned Tijdsch Obstet Gynecol 2002;115:128-35.
- 26.↲Mercer BM, Goldenberg RL, Moawad AH, Meis PJ, Iams JD, Das AF, et al. The preterm prediction study: effect of gestational age and cause of preterm birth on subsequent obstetric outcome. Am J Obstet Gynecol 1999;181:1216-21.
- 27.↲Kristensen J, Langhoff-Roos J, Kristensen FB. Implications of idiopathic preterm delivery for previous and subsequent pregnancies. Obstet Gynecol 1995;86:800-4.
- 28.↲Adams MM, Elam-Evans LD, Wilson HG, Gilbertz DA. Rates of and factors associated with recurrence of preterm delivery. JAMA 2000; 283:1591-6.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.