Een goede (huisarts)opleider is het spreekwoordelijke schaap met de vijf poten. Een goede huisartsopleider is vanzelfsprekend een goede huisarts, maar beoefent daarnaast een tweede vak: het opleiden van basisartsen tot huisarts. Peter Boendermaker formuleert maar liefst 37 kenmerken van een goede huisartsopleider. Die kenmerken zijn uit een nog veel grotere lijst van eigenschappen en vaardigheden gedestilleerd met behulp van focusgroeponderzoek en een Delphi-procedure. Ze vallen uiteen in 4 categorieën: 21 kenmerken betreffen de didactische houding; 10 kenmerken gaan over didactische vaardigheden, 5 persoonlijke eigenschappen zouden kenmerkend zijn voor een goede opleider. En natuurlijk heeft hij of zij ook nog didactische kennis, het 37e kenmerk. Daarmee heeft hij de eerste centrale vraag van zijn onderzoek beantwoord: wat zijn de kenmerken van een goede opleider, aangenomen dat deze een goede huisarts is? Boendermaker heeft ook onderzocht hoe je kunt vaststellen in welke mate een opleider aan deze kenmerken voldoet. Zijn deze kenmerken te toetsen? Hij geeft eerst een overzicht van de manieren waarop je zou kunnen toetsen, gekoppeld aan theoretische concepten over toetsen, zoals de piramide van Miller en het psychometrische concept. Hij is nagegaan welke instrumenten er zijn om de kwaliteit van een opleider te toetsen, en hoe betrouwbaar en valide deze zijn. Noot 1Vervolgens heeft hij de bruikbaarheid, betrouwbaarheid en validiteit onderzocht van een paar toetsmethoden die de Nederlandse en Vlaamse huisartsopleidingen gebruiken voor de educatieve toetsing van hun opleiders. Bij het beschrijven van de toetsinstrumenten besteedt hij nauwgezet aandacht aan de trias: meten, waarderen en beslissen. Je kunt alleen toetsen als je een goed meetinstrument hebt, als je criteria opstelt aan de hand waarvan je de uitkomsten waardeert en als je van tevoren vaststelt welke beslissingen je neemt op grond van de resultaten: gebruik je de toetsresultaten alleen voor het geven van feedback, of verbind je er de consequentie aan dat iemand afgevoerd wordt van de opleiderslijst? Boendermaker beperkt zich tot het educatieve toetsen en stelt vast dat met name stationstoetsen, waarin didactische vaardigheden van een opleider geobserveerd worden in een gesprek met een simulatie-haio een bruikbare, betrouwbare en tot op zekere hoogte valide manier van toetsen is. Ze zijn echter niet alleenzaligmakend. Om zoiets complex als het opleiderschap te toetsen, zijn meerdere toetsen noodzakelijk. Bovendien zou je om vast te stellen of educatieve toetsing effectief is, ook moeten nagaan of er inderdaad iets verandert bij de getoetsten. Een opvallende bevinding is dat de observatoren van de toetsstations zeiden zelf veel geleerd te hebben en het geleerde ook in de praktijk toe te passen. Maar dat laatste is niet getoetst. Niet alleen zelf lesgeven heeft het grootste leerrendement, ook observeren in het kader van toetsing heeft misschien wel het grootste toetsrendement! Boendermaker levert met zijn onderzoek niet alleen een nuttige bijdrage aan de professionalisering van de opleider, maar hij houdt ook een warm pleidooi voor het opleiderschap.
Voetnoten
- Noot 1.↲
Boendermaker PM, Schuling J. Toetsing van huisartsopleiders. De toetsinstrumenten getoetst. Huisarts Wet 2001;44:248-50.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.