Praktijk

Een luisterend oor…!

Gepubliceerd
10 mei 2008

Al vanaf mijn zesde jaar wist ik met vrij grote zekerheid wat ik wilde worden: onderwijzer. De boekjes van Theo Thijssen vrát ik als puber. Ik kon niet wachten tot ik in ‘mijn’ klas de gordijnen op vrijdagmiddag halfdicht zou doen en uit een immens spannend boek ging voorlezen. Tranen in mijn ogen kreeg ik als ik ze geboeid en genietend zag zitten luisteren en ik meende hun zuchten bij het dichtslaan van het boek al te horen. In zo’n ‘gelukkige klas’ hadden u en ik ook wel willen zitten!

Helaas had ik de handicap dat ik ‘goed kon leren’. Dat bracht de rector van het gymnasium ertoe mijn ouders op te hitsen om mij naar de universiteit te sturen. Het was nog vóór de jaren zestig, autoriteiten bestonden nog, dus er viel nog wat te sturen. Maar… wat moet je worden als je niet mag worden wat je wilt worden? Twee jaar militaire dienst brachten even bedenktijd; het werd andragologie. Maar daarmee was ik nog niet klaar met kiezen, want de vraag bleef: wat wil je wórden? De voornaamste keuze lag tussen wat ik gemakshalve maar werken met patiënten en werken met professionals noem. In het eerste geval ben je vooral therapeutisch bezig; in het tweede geval help je min of meer normaal functionerende beroepsbeoefenaren bij het optimaliseren van hun manier van werken. Die keuze vond ik moeilijk. Eigenlijk hoorde je als vanzelfsprekend te kiezen voor werken met patiënten, want die zijn zielig en hebben je nodig. Maar als je met patiënten werkt, wordt er van je verwacht dat je een en al empathie bent, dat je je voortdurend van het machts- en krachtsverschil bewust bent, dat je het tempo van de ander volgt, dat je voor optimale veiligheid zorgt, dat je oog hebt voor de kleinste signalen et cetera. Dat had ik in die klas-waar-ik-te-goed-voor-kon-leren met gemak opgebracht. Maar zodra ik met volwassenen werk, verwacht ik weerwerk, moet ik kunnen uitdagen of zelfs een beetje (welwillend) mogen treiteren. Ook moet het toegestaan zijn dat we elkaar geen mietje maar man en paard noemen, om er zo voor te zorgen dat we beiden het onderste uit de kan en onszelf halen, en dat er werkelijk iets verandert. Zoals velen bekend, heb ik voor de tweede optie gekozen, waarna door toevallige - gelukkige - omstandigheden de huisartsgeneeskunde mijn werkterrein en huisartsen mijn ‘cliënten’ werden. Mijn hele leven met min of meer normaal functionerende beroepsbeoefenaren werken… ik kon mijn geluk niet op!

Intussen maak ik op mijn ouwe dag in de medische wereld mee hoe de praktijk van alledag eruitziet als je zelf de patiënt bent. Daar ervaar ik bijvoorbeeld aan den lijve wat veertig jaar gesprekstraining geven heeft opgeleverd… Het opvallendste verschil met vroeger is dat medici massaal aardiger en minder autoritair zijn geworden. Maar ik kom op mijn pad nog altijd slechts erg weinig artsen tegen die echt (kunnen en willen) luisteren. Als ik hen – met de beroepsdeformatie die ik nu eenmaal heb – daarmee confronteer, zeggen ze dat ze dat nog nóóit van iemand gehoord hebben. ‘Dat bedoel ik nou precies, dokter, zou dat er misschien iets mee te maken kunnen hebben dat u…?!’ Veel artsen denken nog altijd dat zij voor goed luisteren geen tijd hebben. Maar als ze eens even de tijd namen en echt goed naar me luisterden, zou ik hen zo’n schat aan informatie kunnen geven dat 95 procent van hun waarschijnlijkheidsdiagnoses en eenzelfde percentage beoogde onderzoeken meteen geschrapt konden worden.

Ik heb ooit moeten kiezen voor werken met patiënten of met gezonde professionals. In de medische opleiding is zo’n keuze er niet. Dat is jammer, want het zou voor enkele dokters een mooi perspectief hebben geopend!

Hans van der Voort hvdvoort@knmg.nl

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen