In juni, op de terugreis na de WONCA 2016 te Kopenhagen, nog in de roes van het interculturele enthousiasme en de stimulerende diversiteit over goede zorg, begon ik aan dit redactioneel. Het artikel over NHG-Praktijkaccreditering deed mij hard in de Nederlandse werkelijkheid landen. Het effect van deze – tijdrovende – vorm van accreditering blijkt zichtbaar op organisatorische aspecten, zoals de aanwezigheid van protocollen en het veilig melden van incidenten, maar niet op het niveau van de patiëntenzorg. Koren op de molen van de initiatiefnemers van Het Roer Moet Om. Maar ook reden om onszelf als beroepsgroep de kritische vraag te stellen of we met praktijkaccreditering de juiste koers varen als wij de zorg voor onze patiënten willen verbeteren.
Goede zorg leveren: hoe doen we dat? Welke instrumenten gebruiken we daarvoor? Deze thema’s komen aan bod in de beschouwing en het artikel van Luijks over multimorbiditeit. Het is een feit dat, hoewel multimorbiditeit veel voorkomt, richtlijnen daar weinig rekening mee houden. Daar kunnen we in de dagelijkse praktijk dus niet op teruggrijpen. De onderzoekster attendeert ons erop dat evidence-based medicine uitgaat van het toepassen van het best beschikbare bewijs gecombineerd met persoonlijke ervaring. Zij komt tot de verfrissende conclusie dat complexe patiëntenzorg verbeterd kan worden door vaker gebruik te maken van ‘gezond verstand’. Persoonlijk vraag ik me wel met enige zorg af of we echt zo ver zijn afgedwaald dat gezond verstand als aanpak in de medische (vervolg)opleidingen geïmplementeerd moet worden. Zijn we echt vergeten dat meten bij de zorg voor patiënten niet hetzelfde is als weten?
Het gebruik van uw gezond verstand is ook een interessant uitgangspunt bij het lezen van de conclusies van het onderzoek naar de implementatie van het geriatrisch zorgmodel door Hoogendijk. Hij vond geen evidence voor een effect van dit model op de primaire uitkomstmaten. Mijn gezond verstand en de dagelijkse tevredenheid van patiënten, naasten en het multidisciplinaire team zeggen mij echter dat de energie die wij in het zorgprogramma Ouderenzorg steken, de moeite waard is.
Wetenschap, evidence-based medicine en gezond verstand brengen ons vanzelf bij de dilemma’s over de vraag wat goede zorg inhoudt. Dilemma’s die aan bod komen in het artikel ‘Who cares?’ van Rietmeijer bij zijn vraag in hoeverre het bevorderen van therapietrouw deel uitmaakt van uw core business. Maar zeker ook bij de implementatie van de LESA Kindermishandeling in uw praktijk. Hoe geeft u als huisarts op het juiste moment de juiste hulp aan ouders en kinderen, zodat kindermishandeling tijdig wordt gesignaleerd en gestopt? Stelt u morgen de juiste vraag aan de moeder van het tweejarige jongetje dat voor de tweede keer met een polsfractuur op uw ochtendspreekuur komt en vertelt: ‘Hij klimt overal op, dokter’?
Het artikel van Van Osselen, ‘Werken aan betere huisartsen: van nascholing tot kwaliteitsbeleid’, roept bij mij de vraag op wanneer je jezelf een goede huisarts mag noemen. Door het afronden van de huisartsopleiding, na herregistratie, door het volgen van richtlijnen, nascholing en NHG-Praktijkaccreditering? Of begint kwaliteit met het gebruiken van gezond verstand?
Marianne Dees