Op 9 maart is Maria van den Muijsenbergh geïnaugureerd als bijzonder hoogleraar ‘gezondheidsverschillen en persoonsgerichte integrale eerstelijnszorg’ aan Radboudumc Nijmegen. Ze werkt ook bij Pharos (zie kader) en is praktiserend huisarts.
Je doet erg veel. Waarom blijf je praktiseren?
‘Huisartsenwerk inspireert me tot onderzoek. Ik werk één dag per twee weken in Praktijk Buitenzorg voor mensen die geen huisarts hebben, of niet naar hun eigen huisarts willen. Met mijn eigen huisartsenpraktijk ben ik gestopt toen ik internationale projecten ging doen en ik onvoldoende continuïteit van zorg kon blijven leveren. Hoogleraar zijn is heerlijk en voelt nog altijd als niet echt werken: je wordt er ook minder moe van dan van de gewone praktijk. Ik doe alleen dingen die ik leuk vind. Maar als je me vraagt wat ik het leukste vind van alle dingen die ik doe, is dat toch dat patiëntencontact. En onderzoeksopzetten schrijven.’
Een hoogleraar persoonsgerichte zorg, is dat wel nodig?
Huisartsen erkennen toch al het belang van persoonsgerichte zorg? Van den Muijsenbergh: ‘Sinds de Woudschotenconferentie in 1959 weten we allemaal wat we willen: continue, persoonsgerichte, integrale zorg. Maar toch lukt het ons onvoldoende. Als wetenschapper kijk ik waarom het niet lukt, als hoogleraar kan ik er ook wat aan doen.
Dat het onvoldoende lukt, heeft twee hoofdredenen: communicatie en organisatie. We communiceren onvoldoende begrijpelijk voor een groot deel van onze patiënten. Organisatie en bekostiging van huisartsenzorg gaan nog onvoldoende uit van de brede samenwerking de eerste lijn, en met andere organisaties in de wijk, die nodig is voor een integrale aanpak. Persoonsgerichte zorg, met veel aandacht voor de context van de patiënt, is bovendien onder druk komen te staan door eenzijdige nadruk op richtlijnen in de afgelopen dertig jaar.’
Laten huisartsen zich intimideren door richtlijnen?
‘Richtlijnen gaan uit van gemiddelden: de blanke middelbaar opgeleide 40-jarige man. Maar niemand is gemiddeld. Toch zijn medisch studenten geneigd te denken dat zorg altijd goed is als het protocol maar gevolg wordt. Terwijl je juist vaak van de richtlijn moet afwijken om goede zorg te verlenen.
En ik geef er nog wel les in!
Ook de communicatie moet persoonsgerichter. Huisartsen zeggen zelf dat bij laaggeletterden, laagopgeleiden en migranten de boodschap niet overkomt. Maar deze groepen excluderen we bewust bij onderzoek, bijvoorbeeld omdat vragenlijsten te ingewikkeld zijn. Als hoogleraar kan ik gewicht in de schaal leggen om deze mensen toch te includeren. Dan kun je onderzoeken hoe je de zorg zodanig kunt organiseren en kunt communiceren dat je ook deze groepen mensen helpt.’
Ben je zelf een schoolvoorbeeld?
‘Als we nou eens zouden controleren of de patiënt heeft begrepen wat we adviseren. Dat zou zo veel schelen. Maar zelf doe ik dat ook niet! Ik gaf een vluchteling met een nare chronische ziekte een envelop mee voor de specialist. Met een duidelijke instructie erop, vond ik zelf, over de datum van de afspraak en het routenummer in het ziekenhuis. Maar de envelop heeft de patiënt keurig in een brievenbus gegooid, dus ik kreeg de brief retour, omdat mijn adres erop stond.
De patiënt miste de afspraak met de arts; de klachten waren inmiddels verergerd. “Wat ga je nu doen met die brief?”, had ik moeten vragen. En ik geef hier nog wel les in! Het gaat mis omdat het niet in je systeem zit. Daar wil ik als opleider, onderzoeker en hoogleraar iets aan doen. Wat levert het op als we wel gaan navragen, en hoe krijgen huisarts en praktijkondersteuner organisatorisch de ruimte voor hulp op maat?’
Zie ook Van den Muijsenberghs aanpak van gezondheidsverschillen (H&W, december 2017)
Reacties
Er zijn nog geen reacties.