Na jaren van groei lijkt de omvang van de risicopopulatie voor een influenzavaccinatie, zoals die door huisartsen wordt vastgesteld, zich te stabiliseren. In 1997 kwam 20% van de bevolking in aanmerking voor een influenzavaccinatie, in 2000 was dat 22,5% en in 2001 22,6% ( figuur 1). Per normpraktijk van 2350 patiënten werden in 2001 gemiddeld 531 mensen geselecteerd voor deze vaccinatie. Landelijk gezien betreft het ruim 3,6 miljoen mensen. Hoewel de risicopopulatie de laatste twee jaar procentueel gezien gelijk is, zien we in absolute aantallen nog een toename. De Nederlandse bevolking groeit immers nog steeds. Hierdoor moeten huisartsen jaarlijks meer werk verzetten om de risicopopulatie te vaccineren.
De risicopopulatie voor een influenzavaccinatie bestaat uit mensen van 65 jaar en ouder, en verder uit mensen met een cardiovasculaire of longaandoening, diabetes mellitus, chronische nierinsufficiëntie of een recidiverende stafylokokkeninfectie. Daarnaast wordt vaccinatie aanbevolen voor mensen die in een tehuis wonen of een verminderde immuniteit hebben (zie de NHG-Standaard Influenza en influenzavaccinatie). Een meerderheid van de patiënten wordt risicopatiënt vanwege meerdere indicaties, bijvoorbeeld leeftijd én comorbiditeit. Uiteindelijk bepaalt de huisarts of iemand tot de risicopopulatie behoort.
Verklaringen voor groei en stabilisatie
Mogelijke verklaringen voor de groei van de risicopopulatie in de afgelopen jaren zijn de vergrijzing van de bevolking en een stijgende incidentie van chronische ziekten die een indicatie vormen voor de influenzavaccinatie. Maar er is waarschijnlijk ook een praktische reden. Huisartsen zijn de afgelopen jaren steeds meer functies van hun HIS gaan gebruiken, waardoor de patiëntendossiers steeds beter gevuld zijn. De kans dat potentiële risicopatiënten door de griepmodule gedetecteerd worden, nam hierdoor toe. Nu het HIS inmiddels een aantal jaren in gebruik is, zullen de meeste risicopatiënten gedetecteerd zijn. Dit verklaart wellicht de stabilisatie van de omvang van de risicopopulatie. Er komen mogelijk nog nieuwe risicopatiënten bij (nieuwe indicaties bij bestaande patiënten, maar ook nieuwe patiënten in de praktijk), maar er zullen ook risicopatiënten verdwijnen (door verhuizing of overlijden).
Vaccinatiegraad
De vaccinatiegraad onder de risicopopulatie is de laatste jaren vrijwel stabiel en lag in 2001 op 75% ( figuur 2). De vaccinatiegraad is hoger naarmate mensen meer indicaties hebben. Van de mensen met alléén een leeftijdsindicatie werd 72,6% gevaccineerd, maar bij mensen met daarnaast nog één of meer andere indicaties was de vaccinatiegraad bijna 13% hoger (85,3%). Bij de start van Preventie: maatwerk (1995) werd de norm van 70% gehanteerd. Die wordt momenteel gehaald, maar er is waarschijnlijk nog meer winst te halen bij patiënten met maar één indicatie, met name de leeftijdsindicatie.
Conclusie
De komende jaren zal moeten blijken of de stabilisatie van de risicopopulatie ook werkelijk doorzet. Gezien de signalen over de toegenomen werkdruk van huisartsen is het ook belangrijk om in de gaten te houden of de zich eveneens stabiliserende vaccinatiegraad de komende jaren niet gaat dalen. Monitoring van de vaccinatiegraad zal ook voor de campagne 2002 weer door LINH worden uitgevoerd in opdracht van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) en zal uitwijzen hoe de omvang van de risicopopulatie en de vaccinatiegraad zich verder ontwikkelen.
De hier beschreven analyses zijn uitgevoerd op LINH-gegevens. LINH is een project van WOK, NIVEL, LHV en NHG. In 2001 participeerden ruim 120 huisartsenpraktijken. Zie voor meer informatie over LINH en over de hier beschreven gegevens www.linh.nl. Reacties naar info@linh.nl.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.