Samenvatting
Schers HJ, Maat CC, Van de Ven C, Van den Hoogen HJM, Grol RPTM, Van den Bosch WJHM. Hoe denken huisartsen over continuïteit in de zorg? Huisarts Wet 2002;45(9):450-4.
Inleiding Continuïteit in de zorg is van oudsher een hoeksteen van de huisartsgeneeskunde in Nederland. Persoonlijke continuïteit, betrokkenheid en soms beschikbaarheid buiten kantoortijden zijn daarvan belangrijke onderdelen. Vraagstelling Hoe belangrijk vinden huisartsen in Nederland het om zelf contact te hebben met hun eigen patiënten, in welke mate vinden ze het hun taak om – ongevraagd – betrokkenheid te tonen, en hoe denken zij over persoonlijke beschikbaarheid buiten kantooruren? Is er een relatie tussen deze opvattingen en huisarts- of praktijkkenmerken? Methode Wij deden een vragenlijstonderzoek onder een aselecte steekproef van 500 gevestigde huisartsen in Nederland. Resultaten Huisartsen vinden het vooral belangrijk om zelf contact te hebben met hun patiënten wanneer psychosociale factoren een rol spelen. Bij belangrijke gebeurtenissen in het leven van patiënten, zoals het overlijden van een gezinslid of de openbaring van een ernstige ziekte, vinden ze het hun taak om contact op te nemen, ook wanneer de patiënt daar niet expliciet om vraagt. Een meerderheid vindt dat men buiten kantooruren beschikbaar moet zijn voor ernstig zieke patiënten. De opvattingen van huisartsen zijn nauwelijks gerelateerd aan praktijk- of huisartskarakteristieken. Conclusie Bij organisatorische vernieuwingen en de ontwikkeling van een toekomstvisie is het belangrijk om rekening te houden met taakopvattingen van huisartsen. Het verlenen van persoonlijke en continue zorg op belangrijke momenten staat bij huisartsen nog steeds hoog in het vaandel.
Inleiding
Het verlenen van persoonlijke zorg aan een relatief stabiele patiëntenpopulatie is van oudsher een belangrijk kenmerk van de huisartsgeneeskunde. De huisarts is daarom traditioneel zoveel mogelijk beschikbaar, voelt zich verantwoordelijk en toont betrokkenheid, ook wanneer de patiënt daar niet expliciet om vraagt. 1 , 3 , 3 Er is ook wetenschappelijk bewijs dat continuïteit effectief is. 4 , 5 , 6 Meer persoonlijke continuïteit gaat gepaard met meer vertrouwen in de dokter 7 en betere therapietrouw. 8 Patiënten zeggen vaker weer ‘vooruit te kunnen’, en zijn meer tevreden wanneer ze de eigen huisarts zien. 9, 10 Daarnaast heeft de huisarts zélf meer plezier in zijn werk naarmate hij patiënten beter kent. 11 De vanzelfsprekendheid van contacten met een eigen huisarts neemt echter af. Patiënten verhuizen vaker en veranderen vaker van praktijk. Huisartsen werken vaker parttime en in groepspraktijken. Ook de toenemende ervaren werkdruk en werkbelasting zouden de continuïteit kunnen bedreigen. Terwijl patiënten nog steeds hoge verwachtingen hebben van persoonlijke zorg door een eigen huisarts, 12 wordt binnen de beroepsgroep wereldwijd gediscussieerd over de toekomst van de continue, integrale, en persoonlijke zorg. 13 , 14 , 15 Ook in Nederland hebben de LHV en het NHG de afgelopen twee jaar een nieuw idee over de huisarts in 2012 ontwikkeld in het project Toekomstvisie. De definitieve visie is inmiddels gepubliceerd op het internet en door de LHV-ledenvergadering vastgesteld. 16 In dat kader is het belangrijk ideeën en taakopvattingen van huisartsen te inventariseren. Het is onduidelijk of de jongere generatie huisartsen een andere visie op continuïteit heeft dan de oudere en of er verband bestaat tussen taakopvattingen en praktijkkenmerken. Wij verrichtten daarom een onderzoek met de volgende vraagstellingen:
- Hoe belangrijk vinden huisartsen het om zelf contact te hebben met hun patiënten voor verschillende contactredenen; in welke mate vinden ze het hun taak om betrokkenheid te tonen en hoe denken zij over beschikbaarheid buiten kantooruren?
- In hoeverre zijn verschillen tussen huisartsen te verklaren door specifieke huisarts- of praktijkkenmerken?
Methode
Meetinstrument
Analoog aan een vragenlijst die we gebruikten bij onderzoek onder patiënten 17 ontwikkelden we een vragenlijst voor huisartsen, die betrekking had op drie belangrijke aspecten van continuïteit in de huisartsenzorg. Persoonlijke continuïteit. We vroegen hoe belangrijk men contacten met eigen patiënten vond voor elf verschillende contactredenen. Antwoorden werden gescoord op een vijfpunts Likertschaal (zeer belangrijk – helemaal niet belangrijk). Persoonlijke betrokkenheid. We vroegen voor twaalf verschillende situaties of men het tot zijn taak rekende om – ongevraagd – contact op te nemen met patiënten. Een aantal situaties had betrekking op transities tussen de eerste en tweede lijn. Antwoorden werden vastgelegd op een vijfpuntsschaal (nooit – altijd), waarbij de voorkeursvorm van het contact werd genoteerd (telefonisch, huisbezoek, ziekenhuisbezoek). Persoonlijke beschikbaarheid. Voor vijf situaties, zoals het overlijden van een patiënt of een terminale fase van een ziekte, vroegen we of men het tot zijn taak rekende om persoonlijk beschikbaar te zijn buiten kantooruren. Ook dit werd gescoord op een vijfpuntsschaal (nooit – altijd).
Wat is bekend?
- Hoewel continuïteit van oudsher een hoeksteen van de huisartsgeneeskunde is, is onderzoek naar taakopvattingen van huisartsen op dit gebied schaars.
Wat is nieuw?
- De huisarts vindt het belangrijk om zelf zijn patiënten te zien wanneer psychosociale factoren een rol spelen; bij ‘kleine kwalen’ is dat veel minder belangrijk.
- Bij een geboorte, overlijden, wanneer een patiënt in het ziekenhuis slecht nieuws heeft gehad, en ook bij opnamen vanwege ernstige aandoeningen vindt hij het zijn taak om ongevraagd contact op te nemen.
Behalve demografische karakteristieken van huisartsen en hun praktijk verzamelden we ook gegevens door middel van gevalideerde vragenlijsten zoals die eerder in het NIVEL burnout-onderzoek werden gebruikt over de tevredenheid met de beschikbare tijd voor het werk, arbeidssatisfactie, ervaren discrepantie tussen investering en opbrengst, en oneigenlijke hulpvragen. 18
Procedure
Het onderzoek vond plaats in het voorjaar van 2001. We stuurden de vragenlijst per post naar een aselecte steekproef van 500 Nederlandse huisartsen uit de registratie van het NIVEL-bestand 2001. Na drie weken kregen alle huisartsen die niet reageerden een herinnering met een nieuwe vragenlijst. Een aanvullende analyse van niet-respondenten werd mogelijk doordat we alle huisartsen die niet op de herinnering reageerden, een verkorte vragenlijst toezonden. Hierin waren tien belangrijke vragen uit de oorspronkelijke vragenlijst overgenomen.
Analyse
De data werden ingevoerd in het programma SPSS en fouten werden gecorrigeerd. De demografische gegevens van respondenten en niet-respondenten werden met elkaar vergeleken. We gebruikten principale componentenanalyse met varimaxrotatie (SPSS 9.0) om de data te exploreren. Vervolgens werden somscores berekend voor de drie onderdelen van continuïteit. We relateerden de somscores aan de karakteristieken van de huisartsen en praktijken door middel van multipele lineaire regressieanalyse (GLM-ANOVA), en berekenden Pearson correlatiecoëfficiënten tussen de somscores en de scores op de schalen voor tevredenheid en ervaren werkbelasting.
Resultaten
Tien vragenlijsten werden ongeopend teruggezonden vanwege vertrek van de huisarts of onjuiste adressering. Van de resterende vragenlijsten werd 73% na de herinnering terugontvangen (359/ 490). Zeventig procent (342/490) was volledig of bijna volledig ingevuld (minder dan 5 ontbrekende items). Deze vragenlijsten werden betrokken in de analyses. Op belangrijke demografische karakteristieken was er geen verschil tussen respondenten en niet-respondenten. Van de huisartsen die niet reageerden op de eerste herinnering, retourneerde 53% (69/131) de verkorte vragenlijst. De respondenten op de verkorte vragenlijst antwoordden niet significant anders op de 10 vragen dan de primaire respondenten, met uitzondering van één vraag: hoe belangrijk vindt u het om uw eigen patiënten te zien in geval van ‘problemen op het werk’? (respondenten: 85% belangrijk of zeer belangrijk; verkorte vragenlijst: 70%).
Persoonlijke continuïteit, betrokkenheid en beschikbaarheid
Van de huisartsen uit het onderzoek vond 75% het in zijn algemeenheid belangrijk of zeer belangrijk om ‘eigen’ patiënten te zien. Voor de verschillende voorgelegde contactredenen liep dat uiteen van 14% voor een griep tot 100% voor een gesprek met een ernstig zieke patiënt ( tabel 1).
Situaties | Belangrijk* | Zeer belangrijk |
---|---|---|
Toekomstgesprek ernstig zieke | 100 | 78 |
Gezinsproblemen | 94 | 40 |
Gespannenheid werk | 85 | 21 |
Aspecifieke buikpijn | 70 | 18 |
Bloed bij ontlasting | 60 | 12 |
Myocardinfarct | 59 | 22 |
Controle diabetes | 40 | 5 |
Controle bloeddruk | 29 | 3 |
Enkeldistorsie | 20 | 4 |
Corpus alienum oog | 18 | 6 |
Griep | 14 | 3 |
Bij belangrijke levensgebeurtenissen vond een groot deel van de huisartsen het tot zijn taak behoren om contact op te nemen met patiënten. Bij ziekenhuisopnamen varieerde de taakopvatting sterk met de opnamereden. De voorkeursvorm was vooral een huisbezoek na ontslag, maar ook van het ziekenhuisbezoek werd vaak aangegeven dat het de voorkeur had; enkel telefonisch contact opnemen vond men meestal niet geschikt ( tabel 2).
Situaties | Meestal of altijd | Altijd | Alleen telefonisch* |
---|---|---|---|
sterfgeval in gezin | 99 | 91 | 6 |
slecht nieuws via specialist | 86 | 44 | 28 |
geboorte in gezin | 85 | 57 | 6 |
opname gezinslid ernstige ziekte | 49 | 13 | 37 |
maligniteit | 95 | 62 | 5 |
myocardinfarct | 83 | 43 | 11 |
heupfractuur | 60 | 21 | 10 |
psychiatrisch ziekenhuis | 39 | 8 | 13 |
verpleegtehuis | 38 | 7 | 7 |
onduidelijke buikklachten | 32 | 8 | 11 |
onderbeensbreuk | 24 | 6 | 4 |
kleine operatie aan voet | 3 | 0 | 2 |
Situaties | Meestal of altijd | Waarvan altijd |
---|---|---|
Begeleiding terminale patiënt | 67 | 30 |
Verwacht overlijden patiënt | 44 | 16 |
Onverwacht overlijden patiënt | 29 | 11 |
Ernstig ongeval van familielid patiënt | 19 | 6 |
Begeleiding kraambed | 12 | 5 |
Relaties met huisartskenmerken
De items van de drie gekozen onderdelen (persoonlijke continuï-teit, betrokkenheid en beschikbaarheid) bleken bij de factoranalyse te laden op drie onderscheidbare factoren. Eénfactoranalyse kon voor de genoemde onderdelen een hoog percentage van de gevonden variantie verklaren (respectievelijk 51%, 43% en 60%). Dit maakte het berekenen van somscores plausibel. Een model met zeven huisartskenmerken kon de gevonden varianties in somscores slechts in geringe mate verklaren (verklaarde varianties 12-17%). Vooral oudere huisartsen vonden dat ze buiten kantooruren beschikbaar moesten zijn ( tabel 4). Wanneer we de somscores van persoonlijke continuïteit, betrokkenheid en beschikbaarheid relateerden aan de NIVEL-schalen voor tevredenheid en ervaren werkbelasting, vonden we dat het hebben van uitgebreidere taakopvattingen samenging met een hogere arbeidssatisfactie (Pearson correlatiecoëfficiënt respectievelijk 0,15, 0,17 en 0,13 (alle p<0,01)). Er was geen duidelijke relatie tussen taakopvattingen en de ervaren werkbelasting.
Persoonlijke continuïteit* | Persoonlijke betrokkenheid † | Persoonlijke beschikbaarheid ‡ | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
somscore | P | somscore | P | somscore | P | |
0,45 | 0,02 | |||||
30-39 | 25,4 | 29,3 | 6,7 | |||
40-49 | 25,7 | 30,5 | 8,6 | |||
>50 | 26,2 | 32,2 | 10,3 | |||
0,27 | 0,04 | 0,97 | ||||
vrouw | 25,0 | 32,0 | 8,3 | |||
man | 26,1 | 30,7 | 9,1 | |||
0,60 | 0,15 | 0,85 | ||||
solo | 27,3 | 31,6 | 9,2 | |||
duo | 24,1 | 30,2 | 9,1 | |||
groep | 25,0 | 32,4 | 8,8 | |||
gezondheidscentrum | 24,9 | 29,5 | 7,9 | |||
0,06 | 0,06 | 0,91 | ||||
zeer sterk | 27,6 | 28,1 | 8,8 | |||
sterk | 26,6 | 29,3 | 8,3 | |||
matig | 25,9 | 29,4 | 8,5 | |||
weinig | 25,3 | 32,0 | 9,2 | |||
niet | 24,8 | 33,1 | 9,4 | |||
0,01 | 0,49 | |||||
ja | 24,8 | 26,4 | 8,3 | |||
nee | 26,0 | 31,6 | 9,0 | |||
0,96 | 0,82 | |||||
ja | 27,1 | 31,0 | 9,1 | |||
nee | 22,5 | 31,0 | 8,8 | |||
0,18 | 0,35 | 0,55 | ||||
0,2-0,6 | 25,5 | 31,4 | 8,9 | |||
0,7-0,9 | 25,0 | 31,2 | 8,6 | |||
1,0 | 26,8 | 30,6 | 9,3 |
Beschouwing
Het is bekend dat patiënten in Nederland het belangrijk vinden om in principe steeds dezelfde huisarts te kunnen zien. 19 Dit onderzoek laat zien dat Nederlandse huisartsen het vooral belangrijk vinden om zelf contact te hebben met hun eigen patiënten wanneer psychosociale factoren een duidelijke rol spelen. De huisarts rekent het bovendien tot zijn taak om betrokkenheid te tonen en contact te zoeken met patiënten wanneer deze belangrijke levensgebeurtenissen doormaken, ook wanneer de patiënt daar niet expliciet om vraagt. Buiten kantooruren vindt een meerderheid het zijn taak om persoonlijk beschikbaar te zijn voor terminaal zieke patiënten uit de eigen praktijk. Het is opmerkelijk dat slechts een gering percentage van de gevonden verschillen in ideeën en taakopvattingen tussen de huisartsen verklaard wordt door huisartskenmerken zoals leeftijd, geslacht, praktijkvorm en het aantal dagdelen dat men als huisarts werkt. De beperktere taakopvatting van jonge huisartsen buiten kantooruren was verwacht, maar het is denkbaar dat deze in de loop van de tijd verandert, niet alleen doordat men langzamerhand een intensievere relatie en een vertrouwensband met patiënten krijgt, maar ook omdat werk buiten kantoortijd op latere leeftijd veelal gemakkelijker in de eigen gezinssituatie valt in te passen. Interessant is dat een uitgebreidere taakopvatting samenging met een hogere arbeidssatisfactie. Bij de ontwikkeling van een nieuwe visie op de huisartsgeneeskunde, waarin bijvoorbeeld teamwork vanuit huisartspoliklinieken een optie is, 15 zal men er daarom op moeten toezien dat de huisarts persoonlijke, continue, en integrale zorg kan blijven leveren. Juist relatieve kleinschaligheid maakt dat wellicht eenvoudiger. Ook in Groot-Brittannië bleek onlangs dat huisartsen wat betreft het belang dat zij aan persoonlijke continuïteit hechtten, onderscheid maakten tussen verschillende contactredenen. 12 Onze gegevens vertonen opvallende overeenkomsten met dit onderzoek. Het feit dat een meerderheid van de ondervraagde huisartsen het verrichten van periodieke controles in verband met chronische condities als diabetes of hypertensie niet erg belangrijk vond, sluit aan bij de huidige ontwikkelingen, waarin dergelijke controles (zullen) worden gedaan door de praktijkassistente of -verpleegkundige. In Groot-Brittannië, waar dit al gebruikelijk is, bleken patiënten en huisartsen overigens weer meer behoefte te hebben aan controles door de eigen huisarts. 12 Het bezoeken van nabestaanden van overleden patiënten zagen vrijwel alle huisartsen als een belangrijke taak. Een recent pleidooi voor nazorg aan de familie van overleden patiënten 20, 21 wordt door huisartsen dus zeker ondersteund: vrijwel altijd wordt het huisbezoek daarvoor wenselijk geacht.
Beperkingen
Dit onderzoek heeft een aantal beperkingen. Zo werden slechts enkele aspecten van continuïteit in de huisartsgeneeskunde belicht. Taakopvattingen en ideeën over continuïteit zijn niet synoniem met feitelijk gedrag in de dagelijkse praktijk. Het is goed mogelijk dat het aangegeven belang van continuïteit niet weerspiegeld wordt in het dagelijks handelen. Ook is het mogelijk dat respondenten sociaal wenselijke antwoorden geven, hoewel niet geheel duidelijk is wat sociale wenselijkheid op dit moment precies inhoudt. Door de individuele huisarts specifieke situaties voor te leggen en er veel nadruk op te leggen dat het vooral belangrijk was om te weten hoe hij of zij daarover dacht, hebben we getracht dit zo veel mogelijk te voorkomen. De respons van 70% is hoog bij schriftelijke vragenlijsten en sluit reponsbias min of meer uit. 22 Wij denken daarom dat de resultaten een behoorlijke indruk geven van datgene wat de Nederlandse huisarts op dit moment belangrijk vindt en wat hij tot zijn eigen taken rekent.
Conclusie
De Nederlandse huisarts vindt persoonlijke continuïteit vooral belangrijk in situaties waarbij psychosociale aspecten een rol spelen, en rekent het tot zijn taak om betrokkenheid te tonen wanneer belangrijke gebeurtenissen in het leven van de patiënt plaatsvinden. Een parttime werkende huisarts in een stedelijke groepspraktijk denkt daarover in wezen niet anders dan een solistisch werkende huisarts op het platteland. Dat geldt zowel voor jonge als oude huisartsen. Recente veranderingen binnen de huisartsgeneeskunde lijken geen grote invloed te hebben op de taakopvattingen van huisartsen. Het verdient dus aanbeveling om deze kernwaarden ook binnen innovatieve huisartsgeneeskundige structuren een prominente plaats te blijven geven.
Dankbetuiging
Het onderzoek werd geïnitieerd en financieel mogelijk gemaakt door de adviesgroep voor het Stimuleringsprogramma Gezondheidsonderzoek (SGO/NWO). De projectgroep Toekomstvisie van het Nederlands Huisartsen Genootschap schreef een aanbeveling voor de enquête.
Literatuur
- 1.↲Starfield B. Is primary care essential? Lancet 1994;344:1129-33.
- 2.↲Vroege NH. Het Woudschotenrapport. Huisarts Wet 1966;9:372-85.
- 3.↲Landelijke Huisartsen Vereniging. Basistakenpakket voor de huisarts, 1987.
- 4.↲Di Blasi Z, Harkness E, Ernst E, Georgiou A, Kleijnen J. Influence of context effects on health outcomes: a systematic review. Lancet 2001;357:757-62.
- 5.↲Guthrie B, Wyke S. Does continuity in general practice really matter? BMJ 2000;321:734-6.
- 6.↲Freeman G. Continuity of care in general practice: a review and critique. Fam Pract 1984;1:245-52.
- 7.↲Mainous AG, Baker R, Love MM, Gray DP, Gill JM. Continuity of care and trust in one's physician: evidence from primary care in the United States and the United Kingdom. Fam Med 2001;33:22-7.
- 8.↲Ettlinger PR, Freeman GK. General practice compliance study: is it worth being a personal doctor? Br Med J Clin Res Ed 1981;282:1192-4.
- 9.↲Howie JGR, Heaney DJ, Maxwell M, Walker JJ, Freeman GJ, Rai H. Quality at general practice consultations: cross sectional survey. BMJ 1999;319:738-43.
- 10.↲Hjortdahl P, Laerum E. Continuity of care in general practice: effect on patient satisfaction. BMJ 1992;304:1287-90.
- 11.↲Dietrich AJ, Marton KI. Does continuous care from a physician make a difference? J Fam Pract 1982;15:929-37.
- 12.↲↲↲Kearley KE, Freeman GK, Heath A. An exploration of the value of the personal doctor-patient relationship in general practice. Br J Gen Pract 2001;51:712-8.
- 13.↲Horton R. Evidence and primary care. Lancet 1999;353:609-10.
- 14.↲Olesen F, Dickinson J, Hjortdahl P. General practice-time for a new definition. BMJ 2000;320:354-7.
- 15.↲↲Fleming DM. Continuity of care: a concept revisited. Eur J Gen Pract 2000;6:140-5.
- 16.↲Project Toekomstvisie Huisartsenzorg. Huisartsenzorg in 2012: “Medische zorg in de buurt”. Utrecht: LHV/NHG, maart 2002. http://nhg.artsennet.nl/upload/12081/Visie_A4_Do.pdf.
- 17.↲Schers H, Webster S, Van den Hoogen H, Avery A, Grol R, Van den Bosch W. Continuity of care in general practice: a survey of patients' views. Br J Gen Pract 2002;52:459-62.
- 18.↲Van Dierendonck D, Groenewegen PP, Sixma H. Opgebrand. Een inventariserend onderzoek naar gevoelens van motivatie en demotivatie bij huisartsen. Utrecht: NIVEL, 1992.
- 19.↲Jung HP, Wensing M, Grol R. Wat vinden patiënten belangrijk? Aspecten van huisartsgeneeskundige zorg, gezien vanuit het perspectief van de patiënt. Huisarts Wet 1996;39:594-9.
- 20.↲Hart W, Walvoort HC. “Troosten: altijd”; condoleancebetuigingen van artsen aan de nabestaanden van hun patiënten. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:2185-7.
- 21.↲Keizer AA. Condoleancebrieven aan nabestaanden van patiënten. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:2159-60.
- 22.↲Lydeard S. The questionnaire as a research tool. Fam Pract 1991;8:84-91.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.