Samenvatting
‘Preventie:Maatwerk’ bestaat tien jaar. Een project is het allang niet meer, want de werkzaamheden hebben een structurele inbedding gekregen, evenals de financiering ervan. Van de huidige vijfentwintig preventiemedewerkers zijn er zes al vanaf het begin aan ‘Preventie:Maatwerk’ verbonden. In een interview vertellen twee van hen, Maria Bakker en Arja Littink, over hun ervaringen in de afgelopen tien jaar en over de recente ontwikkelingen.
Cervix en griep
‘We begonnen destijds met de ondersteuning van huisartsen bij de griepcampagne en bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker’, vertelt Maria Bakker, van meet af aan preventiemedewerker bij ‘Preventie:Maatwerk’ in Noord Holland. Sinds maart 2005 werkt zij bij de stichting ZorgImpuls, de regionale ondersteuningsstructuur (ROS) van Rotterdam en omstreken. ‘Het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker kreeg in 1996 een nieuwe opzet. Vanaf toen werden alle vrouwen tussen de 30 en 60 jaar eenmaal in de vijf jaar opgeroepen. Daarvóór kregen vrouwen tussen de 35 en de 55 jaar eenmaal per drie jaar een oproep. Bovendien gingen huisartsen nu zelf de vrouwen oproepen voor de cervixscreening in plaats van de GGD. Voor huisartsen betekende dat aanvankelijk een flinke belasting.’ Inmiddels zijn deze werkzaamheden tot de routineuze handelingen in de huisartsenpraktijk gaan behoren. ‘Wij ondersteunen huisartsen bij het gebruik van de HIS-modules voor cervixscreening en voor de griepcampagne. Daarnaast leiden we praktijkassistentes op om de uitstrijkjes te maken. Veel patiëntes laten dat liever door een vrouw doen, en de huisarts krijgt zo weer meer ruimte voor andere patiëntenzorg. We geven de cursus voor assistentes nu nog eenmaal per jaar, meestal aan tien tot vijftien assistentes. Rond de griepcampagne leveren we vooral administratieve ondersteuning. Wij krijgen de bestellingen van de huisartsen binnen, controleren die en sturen alles naar het Nederlands Vaccin Instituut (NVI). Dat scheelt het NVI veel werk.’
Tien jaar programmatische preventie
Vanaf 1995, toen het LHV/NHG-project ‘Preventie:Maatwerk’ van start ging, werken Nederlandse huisartsen aan programmatische preventie. Bij de voormalige DHV’en werden preventieteams opgericht. Het landelijke programma ‘Preventie:Maatwerk’ faciliteerde een goede inbedding van de griepvaccinatie en het bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker in de huisartsenpraktijk. LHV en NHG ontwikkelden richtlijnen, nascholingsmaterialen en automatiseringsmodules, en zorgden voor de scholing en begeleiding van de preventiemedewerkers. Op regionaal niveau ondersteunen de preventiemedewerkers de huisartsen en praktijkassistentes met een mix van activiteiten: cursussen, praktijkbezoeken en adviezen-op-maat. De resultaten van dit alles zijn gunstig: sinds de invoering van het programma steeg de influenzavaccinatiegraad onder risicogroepen van 42 procent in 1994 naar ruim 75 procent in 1997 tot heden. De beschermingsgraad bij cervixscreening is in praktijken waar de huisarts de uitnodiging verzorgt 15 procent hoger dan in praktijken waar de screeningsorganisatie of GGD uitnodigt (81 versus 66 procent).
Toen per 1 januari 2005 de regionale infrastructuur van de DHV’en werd opgeheven, dreigde ook de ondersteuning van huisartsen bij de preventieactiviteiten weg te vallen. Uitvoering van ‘Preventie:Maatwerk griep/cervix’ werd daarna echter voortgezet vanuit de nieuwe ROS’en voor de eerstelijns gezondheidszorg. De LVG, als koepel van de nieuwe ROS’en, fungeert sindsdien als landelijk coördinatiepunt; het NHG blijft verantwoordelijk voor de inhoudelijke aspecten. Na enige aanloopproblemen is nu in elke ROS-regio een preventiemedewerker voor de ondersteuning van huisartsen bij de griepvaccinatie en cervixscreening. Vanaf 2006 gaan de preventiemedewerkers ook ondersteuning bieden bij het programma ‘opsporing familiaire hypercholesterolemie’.
Cursussen en ondersteuning
Arja Littink is net als Maria Bakker vanaf de start van het project ‘Preventie:Maatwerk’ actief als preventiemedewerker. Zij is werkzaam in Rijnland en Midden Holland. ‘Preventie:Maatwerk’ is in deze regio sinds 1 maart 2005 ondergebracht bij de Regionale Eerstelijns Ondersteuningsstructuur REOSZorg. ‘Wij hebben de cursus voor assistentes anders georganiseerd. Bij ons gaat het om drie bijeenkomsten. In de basiscursus leert de assistente hoe zij een speculum moet inbrengen bij een fantoom. In de cursus daarna - met docenten gynaecologisch onderzoek in het LUMC – krijgen de assistentes theorie. Ook leren ze hoe ze een speculum moeten inbrengen en het uitstrijkje moeten maken, en ze krijgen daarbij feedback. Aan het eind van die middag volgt een evaluatie. Tijdens de derde cursus laat een gynaecoloog aan de hand van dia’s zien welke afwijkingen zich aan de portio kunnen voordoen.’ Verder ondersteunen de preventiemedewerkers in deze regio eveneens de huisartsen bij de griepcampagne en de eerste oproep voor de cervixscreening. ‘Zo’n 75 tot 80 procent van de huisartsen in onze regio roept zelf de patiënten op. De mate waarin huisartsen dat kunnen doen, hangt af van de automatiseringsgraad, het aantal fte’s ondersteuning en de financiële middelen van de screeningsorganisatie. Huisartsen krijgen per groene labkaart € 4,10 voor de extra inspanning. Helaas geeft de screeningsorganisatie nu aan dat er voorlopig geen ruimte meer is. Wijzelf zouden huisartsen juist meer eerste oproepen willen laten verzorgen, want het opkomstpercentage ligt bij hen fors hoger dan wanneer een screeningsorganisatie de vrouwen uitnodigt voor het onderzoek.’
Schril contrast in opkomst
Er zijn per regio grote verschillen in de percentages vrouwen die gehoor geven aan de oproep tot cervixscreening. ‘In Rotterdam, waar de GGD de vrouwen oproept, is de opkomst vooral onder allochtone bevolkingsgroepen erg laag, namelijk zo’n 59 à 60 procent,’, aldus Bakker. ‘Dat staat in schril contrast met het opkomstpercentage in Noord-Holland bij huisartsen die zelf oproepen; dat is daar namelijk 75 tot 79 procent. We gaan daarom in Rotterdam extra, gerichte voorlichting geven. Eind vorig jaar is de eerste bijeenkomst geweest, specifiek voor Marokkaanse vrouwen. Ook beginnen we in Rotterdam met een project waarbij huisartsen een attentieregel maken bij vrouwen die in het voorgaande jaar geen gehoor hebben gegeven aan de oproep voor het bevolkingsonderzoek. Wil zo’n vrouw bijvoorbeeld een afspraak maken, dan ziet de assistente direct die attentieregel en kan zij de huisarts vragen deelname aan de screening met de patiënte te bespreken.’
Nieuwe ontwikkelingen
‘Een geslaagd project in onze regio was de cervixscreening door middel van dunne-laagcytologie’, vertelt Littink. ‘De pilot vond vorig jaar plaats. Alle praktijken die zelf de vrouwen uitnodigen, deden eraan mee.’ Het borsteltje wordt bij de nieuwe methode niet uitgestreken op een glaasje, maar in een speciaal potje gedaan, gevuld met een fixatiemiddel, boonfix genaamd. Dunne-laagcytologie heeft diverse voordelen. Allereerst lost eventueel bloed op in de boonfix. Verder is de kans op fout-negatieve of fout-positieve uitslagen kleiner. Bovendien kunnen er geen glaasjes meer breken. En tot slot is er bij deze methode materiaal beschikbaar voor verder HPV-hr-(humaan papillair virus-hoog risico)onderzoek bij PAP-2. Eind 2006 zullen alle laboratoria in de regio de methode gebruiken. In Littinks regio staat nog een bijzonder project op stapel: cervixscreening bij cliëntes van Parnassia, het psycho-medisch centrum in Den Haag met onder andere een verslavingskliniek. ‘De betrokken vrouwen hebben vaak een gecompliceerde voorgeschiedenis, met bijvoorbeeld prostitutie- of incestervaringen. Ze zijn moeilijk te bereiken, laat staan dat ze willen meewerken aan cervixscreening. We onderzoeken momenteel hoe we hen toch aan het bevolkingsonderzoek kunnen laten meedoen, en welke training praktijkassistentes nodig hebben om het onderzoek bij deze vrouwen te kunnen uitvoeren. Ook na tien jaar staat ‘Preventie:Maatwerk’ dus nog steeds niet stil; er zijn altijd weer nieuwe, inspirerende ontwikkelingen.’
Praktijkondersteuning en visitaties
De komst van de praktijkondersteuner had duidelijke gevolgen voor het werk. Littink: ‘Assistentes zagen de praktijkondersteuner aanvankelijk soms als een bedreiging, want de meeste assistentes vinden het prettig om eigen verantwoordelijkheden te hebben. Wij ondersteunen hen door ze te leren zelf uitstrijkjes te maken en eigen spreekuren te organiseren. Behalve het cervixonderzoek, stippen ze ook wratten aan of ze meten de bloeddruk. Wij promoten bovendien dat de assistentes de griepprik geven.’ Een voorwaarde voor praktijkondersteuning is een visitatie. Huisartsen die een praktijkondersteuner willen aantrekken, worden namelijk eerst gevisiteerd op verzoek van de betreffende zorgverzekeraar. Bij die visitatie waren vroeger ook de DHV’en betrokken. ‘Toen de praktijkondersteuners in beeld kwamen, werden wij in onze regio – naast ons werk als preventiemedewerkers – praktijkadviseurs’, vertelt Bakker. ‘We lichtten de praktijken door met behulp van het Visitatie Instrument Praktijkvoering (VIP). Daartoe behoren vragenlijsten voor de praktijk, voor de huisarts en voor de assistentes, alsmede een enquêteformulier voor patiënten. Per praktijk werd al die informatie in een rapport verwerkt. Daarna ging ik de praktijk zelf bekijken. Een visitatie is een spiegel voor de huisartsenpraktijk; je laat zien wat goed loopt en wat beter kan. Toen de NHG-Praktijkaccreditering werd ontwikkeld, is de VIP verder uitgebreid tot het Visitatie Instrument Accreditering, ofwel VIA. Sinds begin vorig jaar ben ik praktijkconsulente en accrediteur. Als praktijkconsulente maak ik verbeteringsplannen aan de hand van de gegevens die zijn verzameld met de VIA. Een accrediteur bespreekt met de gevisiteerde praktijk hoe deze de verbeteringen wil aanpakken en of deze voldoet aan de minimumeisen wat betreft veiligheid en hygiëne. Een praktijk die dit traject met goed gevolg doorloopt, krijgt een certificaat en een logo. De totale cyclus duurt drie jaar, dus daarna volgt opnieuw een visitatie.’ Ook Littink was actief als visitatieconsulente. ‘Bovendien houd ik me sinds begin deze maand bezig met de ontwikkeling en uitvoering van de accreditatie bij de REOS.’
Toekomstplannen
Organisatorisch heeft ‘Preventie:Maatwerk’ een hectische periode achter de rug. Bakker: ‘Oorspronkelijk hoorde ‘Preventie:Maatwerk’ bij de DHV’en en waren we in dienst van de LHV. Maar met het veranderen van de subsidiestromen, werden we elders ondergebracht.’ Per 1 januari 2005 nam de LVG de landelijke coördinatie over als brancheorganisatie voor alle ROS’en. Sindsdien zijn de preventiemedewerkers in dienst van de ROS in hun eigen regio. ‘Nieuw is dat we vanaf begin dit jaar huisartsen en assistenten ondersteuning bieden bij de opsporing van familiaire hypercholesterolemie’, vertelt Bakker. ‘Verder gaan we in onze regio proberen ook andere eerstelijnszorgverleners bij preventieactiviteiten te betrekken. Dankzij de ROS kunnen we dat gemakkelijker dan voorheen proberen te organiseren, en het past ook in de opzet van de ROS’en.’
Reacties
Er zijn nog geen reacties.