Wij verrichtten daarom een steekproef in een universitaire registratiepraktijk met 7032 ingeschreven patiënten [kader]. Er werkten in de beschreven periode 7 verschillende huisartsen. In deze praktijk worden alle aangeboden contacten, alsmede de episodes die volgen uit correspondentie (bijvoorbeeld afschrift spoedeisende hulp) systematisch geregistreerd. Wij selecteerden in totaal 18 ICPC-codes, waarvan wij vermoedden dat die kunnen worden gegeven bij hoofdtrauma: A06, A80, A81, F79, H05, H78, H79, L01, L76, L79, N79, N80, R88, S16, S17, S18, S19 en Z25. Vervolgens extraheerden wij alle nieuwe episodes met deze codes van oktober 2013 tot en met januari 2014 (4 hele kalendermaanden) en doorliepen handmatig de dossiers inclusief correspondentie (onder andere met specialist, huisartsenpost) om te zien of de casus voldeed aan het criterium voor hoofdletsel.
Het bleek dat bij 355 keer één van deze ICPC-codes was toegekend, waarbij 57 patiënten voldeden aan de criteria van hoofdletsel [tabel 1]. Hierin zijn de zelfverwijzers en 112-meldingen met ambulancevervoer meegerekend; de incidentie was dus 24,3 per 1000 per jaar. Als we alleen kijken naar de patiënten die zich meldden bij de huisarts (n = 52) dan was de incidentie in deze praktijk 22,3 per 1000 per jaar. Een grote meerderheid van de patiënten met hoofdletsels presenteerde zich dus (eerst) in de eerste lijn. Van de patiënten gezien na een hoofdtrauma was 56% jonger dan 6 jaar en 8% ouder dan 65 jaar [tabel 2]. Ruim de helft van de contacten werd gezien door de eigen huisarts en slechts een kwart van de contacten werd gecodeerd als N79 of N80. Uiteindelijk werd bij drie patiënten een CT-scan verricht. Bij één patiënt werd een bloeding gezien die conservatief behandeld werd.