Methode Een groep Amerikaanse en Nederlands onderzoekers gebruikte vier internationaal goed geëvalueerde microsimulatiemodellen om de meest optimale onderzoeksfrequentie voor mammascreening bij deze leeftijdsgroep te berekenen. Per model werd een cohort van 1000 vrouwen, geboren in 1960, vanaf hun 40e jaar gesimuleerd en gedurende hun hele leven gevolgd. De onderzoekers veronderstelden 100% compliance, zowel ten aanzien van de screening als van de behandelingsrichtlijnen. De ingevoerde basisgegevens en aannames waren gebaseerd op eerdere research met deze modellen. Verder maakten de onderzoekers gebruik van gegevens over recente resultaten van analoge en digitale mammografie van het Amerikaanse Breast Cancer Surveillance Consortium (BCSC). Daarnaast gebruikten ze data van de BCSC voor sensitiviteit en specificiteit, voor koppeling van de verschillende ziektestadia aan verschillende leeftijdscategoriën, voor screeningsmethoden (digitaal versus analoog) en voor screeningsinterval (jaarlijks versus tweejaarlijks). In alle vier de modellen werden vijf scenario’s ingevoerd. Het uitgangsscenario bevatte alle gegevens van het huidige bevolkingsonderzoek. Hieraan werden vier screeningsscenario’s voor 40-49 jarigen stapsgewijs toegevoegd, variërend in screeningsinterval (1 of 2 jaar) en screeningsmethode (analoog of digitaal).
De effecten van de scenario’s werden beoordeeld door ze ieder te vergelijken met het voorgaande, minder intensieve scenario. Daarbij keken de onderzoekers naar incidentie van borstkanker, daling van mortaliteit door borstkanker, het aantal gewonnen levensjaren en het aantal foutpositieve mammografieën. Ze keken ook hoe hoog het relatieve risico (RR) voor ieder scenario moest zijn om dezelfde verhouding tussen voor- en nadelen te bereiken als het uitgangsscenario.
Resultaten In alle modellen valt de verhouding tussen voor- en nadelen bij toevoeging van screening van normaal-risico-vrouwen tussen het 40e en 49e levensjaar ongunstiger uit dan bij screening vanaf het 50e levensjaar. Ook is het aantal foutpositieve uitslagen in de groep van 40-49 jarigen groter bij digitale mammografie dan bij analoge mammografie.
Bij vrouwen met verhoogd risico valt de ratio echter gunstiger uit: screening resulteert in minder sterfgevallen door kanker en meer gewonnen levensjaren bij hetzelfde aantal foutpositieve uitslagen.
Uitgaande van de verhouding tussen gewonnen levensjaren en het aantal foutpositieve uitslagen (ratio) geeft tweejaarlijkse screening met digitale mammografie van 40-49 jarige vrouwen met een mediaan RR van 1,9 (1,5-4,4; afhankelijk van het simulatiemodel) dezelfde ratio als tweejaarlijkse screening in het bevolkingsonderzoek (50-75 jarigen). Jaarlijkse screening van 40-49 jarigen met een mediaan RR van 4,3 (3,3-10) geeft ook dezelfde ratio als tweejaarlijkse screening in het bevolkingsonderzoek (50-75 jarigen). De RR’s voor analoge mammografie komen in alle modellen lager uit dan die voor digitale mammografie (mediaan 1,6; range 1,5-3,7).
In de sensitiviteitsanalyse scoorde 70% deelname (in plaats van 100%) zowel voor de jaarlijkse als voor de tweejaarlijkse screening beter. Andere variabelen veranderden de uitkomsten nauwelijks.
Discussie In deze berekeningen ligt de optimale frequentie van screening van 40-49 jarige vrouwen met een matig verhoogd risico op borstkanker bij twee jaar. Alle modellen laten consequent zien dat bij jaarlijkse screening de verhouding tussen voor- en nadeel ongunstiger wordt. De uitkomsten van de modellen zijn grotendeels in lijn met eerder (klinisch) onderzoek. De resultaten laten ook zien dat de gebruikte uitkomstmaat – gewonnen levensjaren – een belangrijke determinant is voor de screeningsstrategie voor 40-49 jarige vrouwen.