De zesjarige Ahmed komt met zijn moeder bij de huisarts. Hij is gisteren teruggekomen van een vijf weken durende vakantie in Marokko. Moeder vertelt dat Ahmed tijdens zijn vakantie geelzucht heeft gehad. Het begon drie weken geleden. Er is toen hepatitis A geconstateerd en er werd bedrust geadviseerd in verband met klachten van moeheid. Nu ziet Ahmed niet meer geel, maar hij is nog wel moe. Moeder vraagt of hij nog bedrust moet houden en of hij aanstaande maandag wel naar school toe mag, in verband met mogelijke besmettelijkheid. De huisarts vertelt moeder dat Ahmed (1) nog besmettelijk is. Verder zegt zij (2) dat bedrust gecontinueerd moet worden. (3) Daarnaast meldt zij bij de GGD dat hepatitis A is vastgesteld omdat dit verplicht is.
1. De bewering na 1 is correct.
2. De bewering na 2 is correct.
3. De bewering na 3 is correct.
Tijdens de dienst legt de huisartsopleider samen met de aios een visite af bij mevrouw De Jong, 29 jaar. Zij is 30 weken zwanger (G1P0) en heeft de huisarts gebeld vanwege plotseling ontstane pijn in de bovenbuik. Zij heeft 1 maal gebraakt en zij heeft geen diarree. Ze voelt de baby goed bewegen. Bij onderzoek is de bloeddruk 140/80 mmHg en is er geen eiwit in de urine aantoonbaar. De aios denkt aan het HELLP-syndroom. Volgens de opleider (1) past deze bloeddrukwaarde niet bij het HELLP-syndroom en (2) maakt ontbreken van proteïnurie deze diagnose zeer onwaarschijnlijk.
4. De bewering van de opleider na 1 is correct.
5. De bewering van de opleider na 2 is correct.
De heer Den Ouden, 58 jaar, is glazenwasser en heeft het laatste halfjaar pijn in zijn rechter knie bij het beklimmen van de ladder. De heer Den Ouden denkt zelf aan ‘slijtage’ van zijn knie en vraagt aan de huisarts of er een foto gemaakt kan worden. Na lichamelijk onderzoek stelt de huisarts de waarschijnlijkheidsdiagnose gonartrose en vraagt een X-rechterknie aan. De aios heeft tijdens het consult geobserveerd. Na het consult vraagt hij de huisarts wat de waarde is van deze foto. De huisarts zegt (1) dat er een goede correlatie is tussen de klinische diagnose gonartrose en de bevindingen op de röntgenfoto. (2) Tevens geeft röntgendiagnostiek een beeld van de ernst van de artrose. Tot slot heeft de uitslag van de foto (3) consequenties voor het beleid.
6. De uitspraak na 1 van de huisarts is correct.
7. De uitspraak na 2 van de huisarts is correct.
8. De uitspraak na 3 van de huisarts is correct.
De 69-jarige heer Van Wonderen komt bij de huisarts met een exacerbatie COPD. Gezien de frequente exacerbaties (meer dan twee keer per jaar) voegt de huisarts inhalatiecorticosteroïden toe aan de behandeling met luchtwegverwijders.
9. Bij dit aantal exacerbaties is behandeling met inhalatiecorticosteroïden geïndiceerd.
Bij evaluatie van het effect van de behandeling blijken de exacerbaties niet te zijn afgenomen. De huisarts besluit de inhalatiecorticosteroïden te staken.
10. Dit beleid is correct.
De antwoorden staan op pagina 220.