Praktijk

Kennistoets: vragen

Gepubliceerd
5 november 2014
Mevrouw Dal, 34 jaar, komt op het spreekuur van de huisarts omdat ze sinds drie weken pijn in haar bovenbuik heeft en een opgeblazen gevoel. Er zijn geen andere klachten. Ze heeft deze klachten niet eerder gehad. Bij lichamelijk onderzoek vindt de huisarts drukpijn in epigastrio, verder vindt hij geen afwijkingen. De huisarts stelt de diagnose maagklachten. Mevrouw Dal wil graag medicatie voor haar klachten. De huisarts schrijft haar een protonpompremmer voor.
1.Deze medicatie is bij een eerste episode van maagklachten eerste keus.
In het nagesprek met de aios stelt de huisarts dat sowieso effect van de voorgeschreven medicatie mag worden verwacht. Placebobehandeling bij patiënten met maagklachten leidt bij ongeveer de helft van de patiënten tot klachtenafname. De aios spreekt dit tegen en zegt dat de placeborespons kleiner is dan 20%.
2.De aios heeft gelijk.
Alexandra, 8 jaar, komt met haar moeder bij de huisarts omdat zij pijn heeft in beide knieën. De pijn komt in aanvallen en treedt met name aan het begin van de dag op. Alexandra is verder gezond. Bij lichamelijk onderzoek vindt de huisarts geen afwijkingen. De huisarts overweegt de diagnose groeipijn. Bij deze diagnose past/passen:
3.– de locatie van de pijn (knieën);
4.– het tijdstip van optreden van de klachten (aan het begin van de dag).
Mevrouw Van Dijk, 34 jaar, komt bij de huisarts omdat ze tijdens het douchen bij toeval een kleine zwelling heeft ontdekt op haar bovenbeen. Ze wil weten wat het precies is. De huisarts palpeert een pijnloze gladde zwelling van 1 cm doorsnede, vastzittend aan de huid, maar los van de onderlaag. De huisarts twijfelt tussen een atheroomcyste en een lipoom. Voor de diagnose lipoom pleit/pleiten:
5.– de locatie van de zwelling;
6.– het vastzitten aan de huid.
De heer Van Tilt, 62 jaar, komt bij de huisarts op het spreekuur met klachten van toenemende dyspneu d’effort. Hij vertelt zelfs bij overeind komen uit de stoel en bij naar de keuken lopen al klachten van kortademigheid te hebben. Bij navraag zegt hij zich ook vermoeider te voelen. De huisarts stelt na lichamelijk onderzoek en aanvullende diagnostiek de diagnose hartfalen. Hij schrijft de heer Van Tilt een (1) thiazidediureticum als (2) monotherapie voor.
7.Het beleid bij (1) is correct.
8.Het beleid bij (2) is correct.
Aios en opleider gaan op visite bij de heer Mulder, 55 jaar. Een goede vriend van de heer Mulder heeft om een visite gevraagd omdat de heer Mulder zich op dit moment suïcidaal uit. Onderweg bespreken de aios en opleider het daadwerkelijke risico. De huisartsopleider zegt dat het risico op suïcide toeneemt (1) als in een consult rechtstreeks gevraagd wordt naar gedachten over zelfdoding. Verder beweert de huisarts, dat er bij de heer Mulder een factor is die het risico op suïcide bij hem juist verlaagt, namelijk het feit dat (2) hij zich in het verleden al vaker suïcidaal heeft uitgelaten.
9.Bewering (1) is correct.
10.Bewering (2) is correct.
De antwoorden staan op pagina 616.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen