Opvattingen van patiënten een determinant voor antibioticagebruik? Een vergelijking tussen België, Groot-Brittannië en Nederland
H.J. van Duijn1, M.M. Kuyvenhoven1, C.C. Butler2, S. Coenen3, T.J.M. Verheij1.. 1Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Gezondheidszorg, UMC Utrecht,2 Department of General Practice, College of Medicine, University of Wales, UK, 3 Centrum voor Huisartsgeneeskunde, Universiteit Antwerpen – UIA, België
Inleiding Bij luchtwegklachten worden vaak antibiotica voorgeschreven, hoewel bekend is dat deze de ernst en de duur van de klachten bij grote groepen patiënten nauwelijks beïnvloeden. De verwachting van de patiënt en nog meer de verwachting die de patiënt bij de huisarts veronderstelt, spelen daarbij een belangrijke rol. Dit onderzoek beoogt de opvattingen te beschrijven van patiënten in België, Groot-Brittannië en Nederland: landen met een hoog, gemiddeld en laag extramuraal antibioticagebruik, namelijk respectievelijk 27, 18 en 9 DDD per 1000 patiënten per dag. Methode In elk land werden in 4 praktijken 100 patiënten tussen de 18 en 65 jaar at random geselecteerd. Zij ontvingen een schriftelijke vragenlijst met uitspraken over luchtwegklachten en antibiotica (antwoordcategorieën: 1=helemaal mee oneens, 5=helemaal mee eens). Resultaten Belgische patiënten toonden een grotere neiging om de dokter te raadplegen bij luchtwegklachten dan die in Groot-Brittannië en Nederland (gemiddeld 4,5 versus 3,6 en 3,8). Ook ervoeren ze deze klachten als ernstiger (gemiddeld 4,2 versus 3,4 en 3,6) en minder als self-limiting (gemiddeld 2,9 versus 3,4 en 3,6). Er waren nauwelijks verschillen in opvattingen over werkzaamheid en bijwerkingen van antibiotica. Opvattingen over bijwerkingen van antibiotica correleerden nauwelijks met andere opvattingen. Conclusie Verschillen in opvattingen van patiënten verklaren slechts deels de verschillen in antibioticagebruik tussen landen. Waarschijnlijk spelen andere factoren, zoals het aantal huisartsen per 1000 inwoners, het honoreringssysteem voor huisartsen (verrichtingen versus abonnement) en het kwaliteitsbeleid (met name standaarden en FTO) ook een rol.
De ontwikkeling van een eenvoudige scoringsformule als hulpmiddel bij de beslissing om antibiotica voor te schrijven bij onderste-luchtweginfectie in de huisartsenpraktijk
A.W. Graffelman1, A. Knuistingh Neven1, A.C.M. Kroes2, S. le Cessie3 , P.J. van den Broek4. 1Afdeling Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde, 2Afdeling Medische Microbiologie, 3Afdeling Medische Statistiek en 4Afdeling Infectieziekten, LUMC, Leiden
Inleiding Patiënten die met klachten passend bij een onderste-luchtweginfectie hun huisarts raadplegen, worden meestal behandeld met een antibioticum. Dit is vaak onnodig omdat er sprake is van een virale infectie. Het hier beschreven onderzoek heeft tot doel om in de huisartsenpraktijk met eenvoudig, aan het bed uit te voeren onderzoek, de kans op een bacteriële infectie te kunnen voorspellen. Methode Bij huisartsenpraktijken in de regio Leiden werden patiënten van 18 jaar en ouder met een onderste-luchtweginfectie gerekruteerd. Voor het aantonen van verwekkers die voor onderste-luchtweginfecties relevant zijn, werden sputumkweken, bloed voor serologie en keelwatten afgenomen. Om een eventuele pneumonie aan te tonen werden thoraxfoto's gemaakt. Met behulp van logistische regressieanalyse werden onafhankelijke voorspellers gevonden waarmee scoringsformules werden ontwikkeld. Resultaten In totaal werden 145 patiënten geïncludeerd. Bij 36 patiënten betrof het alleen een bacteriële, bij 48 patiënten alleen een virale oorzaak, bij 8 zowel een bacteriële als een virale oorzaak en bij 53 patiënten konden geen verwekkers worden aangetoond. De aanwezigheid van koorts, hoofdpijn en pijnlijke cervicale lymfklieren en de afwezigheid van diarree en rhinitis bleken onafhankelijk geassocieerd met een bacteriële infectie. In een aanvullend model bleek ook de thoraxfoto een onafhankelijke voorspeller. Uit bovenstaande variabelen werden drie scoringsformules ontwikkeld: de ‘klinische formule’, de ‘eenvoudige formule’ en de ‘uitgebreide formule’; de klinische aangevuld met de uitslag van de thoraxfoto. De formules hadden een ROC ( receiver operating characteristic) van respectievelijk 0,79, 0,77 en 0,83 als oppervlakte onder de curve. De ‘eenvoudige formule’ met een score van ¡Ý1 bleek een bacteriële infectie te voorspellen met een sensitiviteit van 91% (95%-BI 82-100) en een specificiteit van 47% (95%-BI 33-61). Conclusie Het blijkt mogelijk om met een ‘eenvoudige scoringsformule’, bestaande uit de aanwezigheid van koorts, hoofdpijn en pijnlijke cervicale lymfklieren en de afwezigheid van diarree en rhinitis een bacteriële oorzaak bij een onderste-luchtweginfectie goed te voorspellen. Toepassing van deze formule maakt het mogelijk om het antibioticumgebruik bij onderste-luchtweginfecties met een derde te reduceren. De resultaten van het onderzoek laten zien dat er meer onderbouwing is om terughoudend te zijn met het voorschrijven van antibiotica bij een onderste-luchtweginfectie. De huisarts kan nu beter aan de hand van onderzoeksgegevens de voordelen en nadelen van het voorschrijven van antibiotica bespreken.
De waarde van anamnese, lichamelijk onderzoek, BSE en CRP voor de diagnose pneumonie bij lageluchtweginfecties
R.M. Hopstaken, J.W.M. Muris, J.A. Knottnerus, A.D.M. Kester, P.E.L.M.Rinkens, G.J. Dinant. Onderzoeksinstituut voor Extramurale en Transmurale Gezondheidszorg (ExTra), Universiteit Maastricht
Inleiding Diagnostische tests die het mogelijk maken een pneumonie van andere lageluchtweginfecties (LLWI) te onderscheiden zijn nodig om toename van bacteriële resistentie door overmatig antibioticagebruik te voorkomen. In dit cross-sectionele onderzoek in de huisartsenpraktijk is de voorspellende waarde van de verschillende tests bepaald, een klinische beslisregel voor pneumonie opgesteld en een laagrisicogroep, die geen antibioticum nodig heeft, geïdentificeerd. Methode Anamnese, lichamelijk onderzoek (A/LO) en klinische diagnose werden geregistreerd, bloedmonsters voor bezinking (BSE) en C-reactief proteïne (CRP) afgenomen en thoraxfoto's (referentiestandaard) vervaardigd. Relaties tussen de diagnostische variabelen en de referentiestandaard (pneumonie/ geen pneumonie) werden beschreven met odds-ratio's. Beslisregels voor pneumonie werden bepaald uit logistische regressieanalyses. De diagnostische waarde van de predictiemodellen voor pneumonie met en zonder BSE en CRP werd vastgesteld met ROC ( receiver perating characteristic)-analyses. Resultaten Vijfentwintig huisartsen includeerden 246 patiënten met klachten passend bij een LLWI. Droge hoest, diarree en gemeten temperatuur >38 °C waren onafhankelijke en statistisch significante voorspellers van pneumonie. Afwijkende auscultatie en klinische diagnose pneumonie waren niet voorspellend. BSE en CRP hadden de hoogste diagnostische odds-ratio's. Toevoeging van CRP aan het ‘A/LO’-eindmodel gaf de hoogste kans op een correct voorspelde diagnose. Met een laagrisicogroep, inclusief CRP
Acute luchtwegklachten en antibiotica: garantie voor een tevreden patiënt?
Ineke Welschen (junior onderzoeker), Marijke Kuyvenhoven, Arno Hoes en Theo Verheij. Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde, UMCU, Utrecht
Inleiding Huisartsen veronderstellen vaak dat een antibioticumprescriptie voor luchtwegklachten van invloed is op tevredenheid van patiënten. Het geven van informatie/geruststelling speelt hierbij echter ook een rol. Dit onderzoek bestudeert de relatie tussen het geven van antibiotica en informatie/ geruststelling en patiëntentevredenheid, waarbij ook wordt onderzocht of dit verband wordt beïnvloed door de verwachtingen van de patiënt van antibiotica. Methode Elfhonderdzestig patiënten die de huisarts bezochten met luchtwegklachten in 51 huisartsenpraktijken in de regio Utrecht retourneerden de vragenlijst. Met behulp van multivariate logistische regressieanalyse werd het verband tussen beleid van de huisarts en tevredenheid van de patiënt onderzocht. Resultaten Informatie/geruststelling werd verwacht door 90% van de respondenten (n=1014); 97% ontving het daadwerkelijk. Vijftig procent verwachtte antibiotica, terwijl 73% deze ook kreeg. Informatie/geruststelling was sterker geassocieerd met tevredenheid dan antibioticumprescriptie (adj OR 10,6; 95%-BI 5,6-20,1; adj OR 2,2; 95%-BI 1,3-3,8 respectievelijk). De verwachtingen van de patiënt beïnvloedden deze associaties; bij patiënten die geen antibiotica verwachtten, was het krijgen van informatie/geruststelling de enige onafhankelijke determinant van tevredenheid (adj OR 21,6; 95%-BI 7,4-62,7); bij patiënten die wel antibiotica verwachtten, waren antibioticumprescriptie en het krijgen van informatie/geruststelling even belangrijk (adj OR 3,8; 95%-BI 1,9-7,5; adj OR 4,7; 95%-BI 1,9-11,9 respectievelijk). Conclusie Alleen bij patiënten die antibiotica verwachten is een antibioticumprescriptie – naast het ontvangen van informatie/ geruststelling – een determinant van patiëntentevredenheid. Het expliciet uitvragen van verwachtingen en het geven van informatie over het verwachte beloop en behandelingsmogelijkheden lijken noodzakelijk voor een effectieve, gezamenlijke bepaling van het behandelingsbeleid.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.