Samenvatting
Soeteman RJH. Mij mankeert niets. Ervaringen van huisartsen tijdens en na een ramp. Huisarts Wet 2006;49(6):299-303. Over de gevolgen van grootschalige rampen voor de huisarts is weinig bekend. Na de Enschedese vuurwerkramp heeft de auteur, zelf huisarts te Enschede, gesprekken gevoerd met zeven collega’s, die schade hadden aan huis of praktijk dan wel betrokken waren bij de hulpverlening tijdens en/of na de ramp. Deze huisartsen hadden de ramp als een ingrijpende gebeurtenis ervaren. In de acute fase van de ramp hadden zij moeite gehad met hun onverwachte rol als hulpverlener; in de fase na de ramp moesten zij de overheid ervan overtuigen dat hun rol bij hulpverlening aan de getroffenen van groot belang zou worden. Immers, alle getroffenen waren reeds bij hen bekend. De huisartsen lieten de slachtoffers veelal hun verhaal vertellen. Het praten over de ramp gaf een gevoel van verbondenheid: huisarts en patiënt hadden hetzelfde meegemaakt. De ondersteuning aan huisartsenpraktijken werd opgezet door de huisartsen zelf. Deze ondersteuning bestond onder andere uit het inzetten van waarnemers en administratieve hulp, en uit het organiseren van nascholing voor huisartsen en praktijkassistenten. De huisartsen hadden moeite zichzelf als slachtoffer van de vuurwerkramp te beschouwen. Zij vonden, dat anderen, patiënten, sterker door de ramp waren getroffen dan zijzelf. Een van hen sprak met enige ironie van het ‘mij mankeert niets’-syndroom.
De kern
- Er is weinig bekend over de ervaringen van huisartsen met een grootschalige ramp in hun directe omgeving.
- De vuurwerkramp was voor de Enschedese huisartsen een ingrijpende ervaring. In de acute fase van de ramp hadden zij moeite met hun onverwachte, niet omschreven rol als hulpverlener.
- Over de nazorgfase van de ramp zijn zij tevreden. De hun geboden ondersteuning was hier essentieel.
Inleiding
De gevolgen die rampen voor een huisarts kunnen hebben, zijn zelden beschreven. De vraag hoe sterk huisartsen bij een ramp betrokken kunnen raken, werd voor mij als huisarts en bewoner van Enschede actueel bij de vuurwerkramp op een zaterdagmiddag in mei 2000. Mijn gezin en ik kwamen ongeschonden door de ramp. Wij hadden geen schade aan ons huis en de praktijk bleek intact. Hoewel één van mijn patiënten was omgekomen, viel het aantal slachtoffers (vijftig) in onze praktijk relatief mee en wij hadden geen gruwelijke dingen meegemaakt. Ik vroeg mij dan ook af hoe collega-huisartsen, die eerste hulp hadden verleend, wél schade hadden aan woonhuis of praktijk en wél veel getroffenen in de praktijk hadden, de ramp en de nasleep ervan zouden hebben beleefd. Ik besloot hen daarover te interviewen. In dit artikel beschrijf ik de persoonlijke ervaringen van enkele Enschedese huisartsen en hun perceptie van de ramp en van de nasleep ervan. Daarna ga ik in op de ondersteuning die is opgezet voor en door de Enschedese huisartsen.
Huisarts tijdens de vuurwerkramp
Op het moment dat de explosies plaatsvonden, op zaterdagmiddag 13 mei 2000, woonde ik met mijn gezin een voorstelling bij in het Muziekcentrum, in het centrum van Enschede. De gebeurtenissen volgden elkaar in hoog tempo op: de explosies die het gebouw deden schudden, de paniek en het gehaast naar buiten gaan. Buiten gekomen zagen wij een enorme zwarte wolk. Wij probeerden weg te komen uit de angstige mensenmassa op straat en wilden zo snel mogelijk naar huis. Na overleg met mijn echtgenote (wij werken in een duopraktijk) heb ik mijn dokterstas gehaald en ben ik naar een park vlakbij ons huis gelopen om te helpen bij de gewondenopvang. Ik was bang geconfronteerd te worden met zwaargewonden, en onzeker of ik als arts hulp kon verlenen. Bij het park stonden zo’n twintig collega-huisartsen te wachten. Er bleek niets te doen. De hulpverleners van het GHOR (Geneeskundige Hulp bij Ongelukken en Rampen) hadden een mobiele post ingericht. Zij hadden echter geen specifieke taak voor ons, huisartsen. Omdat er geen gewonden kwamen, ben ik na een uur weer naar huis gegaan. Hier heb ik met mijn gezin gebiologeerd naar de verslaggeving over de ramp gekeken op het lokale televisiestation. We hielden de ramen dicht vanwege de zwarte rookpluim die boven onze wijk hing. Die avond en nacht, en ook de volgende ochtend, hing er een brandlucht in en om ons huis. Helikopters vlogen over. Doodmoe gingen wij zondagochtend de stad uit, naar vrienden elders, om een dag rust te hebben. Op maandagochtend begon de werkweek zonder dat wij wisten wat er op ons af zou komen. Het was stil die eerste dagen, maar woensdag nam de drukte toe. Spreekuren liepen uit, want patiënten kwamen hun verhaal vertellen. Ook daarna bleven het aantal en de lengte van de consulten groter dan tevoren. In mijn herinnering heeft deze toestand van hard en lang werken ongeveer een jaar geduurd. De ramp was voor ons een ingrijpende gebeurtenis, die in de periode erna nog nagalmde: ik schrok van onweer of lawaai, ontwikkelde een anti-vuurwerkhouding bij oudejaarsavond en voelde mij fors belast door de relatieve drukte in onze licht getroffen praktijk.
Wat een ramp doet met de huisarts: literatuur
Over de gevolgen van de Enschedese vuurwerkramp voor de gezondheid van de bewoners is inmiddels gepubliceerd.12 Ook elders in dit blad worden de langetermijngevolgen van de vuurwerkramp beschreven.3 Tevens is de weerslag van de ramp op een kort tevoren opgerichte Enschedese huisartsenpost beschreven.4 Over de invloed die een ramp in het algemeen op huisartsen heeft, is weinig gepubliceerd. Blair beschreef in een persoonlijk verslag de ontberingen van Canadese huisartsen als hulpverlener en als gezinslid tijdens een weken durende ijsstorm.5 Axelrod beschreef hoe overstromingen het management en de werklast in een gezondheidscentrum beïnvloedden: in de eerste drie maanden nam het aantal thuisvisites met 32% toe.6 Meijer publiceerde twee artikelen over de slachtoffers van de Bijlmerramp en beschreef daarin zijn neiging om zich als huisarts te vereenzelvigen met zijn patiënten.78
Voorbereiding
Van zeven huisartsen, vijf mannen en twee vrouwen, was mij bekend dat zij persoonlijk met de ramp geconfronteerd waren geweest doordat hun woonhuis schade had geleden, zij de klap fysiek gevoeld hadden of hulp geboden hadden in het rampgebied. Tevens hadden zij een flink aantal getroffenen (130 tot 700) in hun praktijken. Ik heb hen benaderd voor ieder twee vraaggesprekken. Het eerste gesprek voerde ik in het voorjaar van 2003. De rust was in Enschede enigszins teruggekeerd en er was inmiddels genoeg tijd verstreken om een terugblik mogelijk te maken. De schommelingen in de belasting van de huisartsenpraktijken leken voorbij en de ondersteuning was op een stabiel niveau gekomen. De huisartsen hadden de mogelijkheid om op de ramp te reflecteren. Ik voerde de gesprekken aan de hand van een checklist voor de acute fase (waar was de huisarts tijdens de ramp, wat was de schade aan woonhuis of praktijk, had hij hulp geboden, gewonden gezien?) en voor de nasleep van de ramp (hoe was belasting in hun praktijk, welke ondersteuning kregen zij, wat veranderde er in de jaren na de ramp?), die begon op de maandagmorgen na de ramp, toen alle huisartsenpraktijken weer opengingen. In het najaar van 2004 benaderde ik de zeven huisartsen opnieuw en vroeg hen telefonisch naar mogelijke veranderingen die in hun praktijken hadden plaatsgevonden sinds het vorige gesprek in het voorjaar van 2003. Over de ondersteuning voor huisartsenpraktijken die in Enschede werd opgezet na de ramp, was informatie afkomstig uit mededelingen van de huisartsen in deze vraaggesprekken. Daarnaast had ik een gesprek met twee managers, een huisarts en een beleidsmedewerker van de centrale post die actief waren bij de opzet en de uitvoering van deze ondersteuning.
Gesprekken met zeven huisartsen
De acute fase van de ramp
De ramp kwam op een zonnige zaterdagmiddag, letterlijk als een donderslag bij heldere hemel. De meeste huisartsen waren vrij. Toen het bericht van de ramp zich verspreidde, kregen zij ineens de rol van hulpverlener en dat wierp veel vragen op. Het was hen niet duidelijk wat hun rol in een dergelijke grootschalige ramp kon zijn. Hun onzekerheid werd nog versterkt door de verwarring bij de GHOR (Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen) toen huisartsen daar hun hulp aanboden: op huisartsen als hulpverleners was niet gerekend. In het rampgebied zelf zijn twee huisartsen gaan helpen met de opvang en triage van de soms ernstig gewonden. Eén van hen kwam daarbij in een gevaarlijke en gruwelijke situatie terecht. Twee jaar na de ramp bleek hij te lijden aan een posttraumatisch stresssyndroom, hoewel hij tussentijds had doorgewerkt.
Van de andere geïnterviewde huisartsen hebben er vier meegewerkt bij de hulpverlening elders in de stad. Kleine chirurgische ingrepen verrichtten ze op de eigen praktijk of op de huisartsenpost. Anderen hielpen in sporthallen verspreid over de stad. De namen van medicijnen moesten worden opgespoord, bloedsuikers en tensies geregeld, enzovoort. De ramp had bij vijf van de zeven geïnterviewde huisartsen schade veroorzaakt aan hun huis of praktijkpand: het dak was ontzet geraakt, deuren of ruiten waren ingedrukt. Zij moesten hun huis of praktijk tijdelijk verlaten. Wat in hun verslagen doorklinkt is de onwerkelijkheid van de situatie.
Eén van de huisartsen is heel bang geweest: hij stond onder de douche tijdens de zwaarste klap en dacht even dat hij doodging. Een andere huisarts werd door de drukgolf omver geblazen. Hij omschreef zijn gevoel als stunned: hij was totaal uit het lood geslagen, was niet eens bang geweest. Een collega, die zijn gezin enkele uren kwijt was geweest (zijn huis bleek verlaten, de ruiten waren kapot, de deuren lagen eruit), beschreef dit aanvankelijk als een serie feitelijke gebeurtenissen, maar omschreef zijn gevoelens later als ontreddering en angst.
De nasleep van de ramp
De maandag en de dinsdag na de ramp was het stil op de praktijken: er werd weinig gebeld, de spreekuren duurden kort. Via familie poogden de huisartsen informatie te krijgen over patiënten uit het getroffen gebied. Drie huisartsen konden hun praktijk niet gebruiken door schade aan hun pand. Zij vonden elders in de stad, onder andere op de huisartsenpost, een ruimte voor het spreekuur. Hun notities maakten zij op receptenbriefjes. Na de eerste dagen nam de belasting snel toe. Met name de spreekuren werden zwaar door de vele consulten, die ook nog langer duurden omdat elke patiënt een veelheid aan problemen had. De huisartsen lieten de mensen allereerst vertellen. Dokter en patiënt begrepen waar het over ging, omdat zij hetzelfde hadden meegemaakt. Keerzijde van deze houding was dat de huisartsen hun distantie verloren, waardoor het weer moeilijker werd de tijd te bewaken. Eén huisarts vertelde dat hij voor iedereen begrip had, zelfs voor de patiënt die verdriet had om zijn dode planten. Twee huisartsen stortten zich na de ramp op activiteiten rond het werk. Eén van hen ging in zijn vrije tijd riskante activiteiten ondernemen zoals motorrijden en bungee jumpen. Zij konden er nu – tijdens de interviews – met distantie over vertellen. Twee van de zeven huisartsen hadden vlak na de ramp het gevoel tekort te schieten, omdat zij zich niet in staat voelden te helpen bij de vaak onoplosbare problematiek en omdat de tijd ontbrak voor thuisbezoeken. Na enkele maanden echter waren deze gevoelens verdwenen. Drie jaar na dato hadden drie van de zeven huisartsen het gevoel dat er niet voldoende voor hen was gezorgd: noch in materiële, noch in emotionele zin. Zij waren het niet eens met de verdeling van de gelden voor de praktijkondersteuning, die plaatsvond op basis van het aantal getroffenen in de praktijk. Het feit dat een arts hulp geboden had in het getroffen gebied of schade had geleden aan huis of praktijk werd niet gehonoreerd. Alle huisartsen hadden ambivalente gevoelens over de vraag of zij al dan niet getroffen waren door de ramp. Kenmerkende uitspraken tijdens de interviews waren: ‘Ik ben eigenlijk niet getroffen’, ‘Met anderen was het veel erger’, ‘Ik bleef maar in mijn rol van hulpverlener’ en: ‘Ik ben niet getroffen, ik ben geraakt’. Een van hen sprak ironisch van het ‘mij mankeert niets’-syndroom! Positief waardeerden zij het dat er bij Mediant (de plaatselijke RIAGG) een speciale afdeling voor nazorg van de slachtoffers werd opgezet waarnaar zij konden doorverwijzen. Alle huisartsen vonden dit een flinke steun. Eén van hen was vooral blij omdat hij een groep patiënten uit een achterstandswijk nu snel kon verwijzen. Deze huisarts vond echter dat het vóór de ramp al zo slecht ging met deze groep dat het niet veel erger kon. Alle geïnterviewde huisartsen noemden de saamhorigheid na de ramp, het gevoel van ‘samen de schouders eronder’. Zij vertelden ook dat hun werkhouding drie jaar na de ramp is veranderd: zij zitten rustiger achter hun bureau en kunnen de mensen beter begrijpen. Zij leken patiënten met klachten die aan de ramp gerelateerd waren gemakkelijker als zodanig te herkennen: ‘Het lijkt wel of ik ze aantrek’. Twee huisartsen zijn minder hard gaan werken sinds de ramp. Zij zijn zichzelf meer gaan afgrenzen in hun patiëntenzorg.
Follow-up in december 2004: rust
Bij de telefonische follow-up in december 2004 spraken alle huisartsen van een stabiele situatie. Er was sinds het interview van 2003 weinig veranderd. In de praktijken was geen extra belasting meer waarneembaar. De ramp hoorde er inmiddels bij. Alle huisartsen keken positief terug op hun rol in de nazorgfase van de ramp, omdat zij hun patiënten goed hadden opgevangen en begeleid. Zij vertelden dat zij hun werk met meer rust en trefzekerheid deden.
Ondersteuning
Uit de gesprekken met de twee managers kwam het volgende beeld naar voren: Op zaterdag 13 mei 2000, de dag van de ramp, bewees de Enschedese centrale huisartsenpost, die toen pas twee weken functioneerde, goede diensten. Direct na de ramp formeerden de huisartsen en beleidsmedewerkers van de centrale post een crisisteam om de enorme stroom hulpvragen en andere problemen te coördineren. Het team legde contacten met lokale autoriteiten, apotheken, ziekenhuis, pers, enzovoort. Huisartsen die zich bij de post meldden, werden ingezet voor hulp in de diverse opvangcentra. Het crisisteam zette nog datzelfde weekeinde een uniforme registratie op van de contacten met slachtoffers, en ontwikkelde de eerste ideeën voor het verlenen van ondersteuning aan de Enschedese huisartsenpraktijken op de lange termijn. Op maandag 15 mei ging het crisisteam van de centrale post op eigen initiatief naar het gemeentehuis voor de eerste van een serie besprekingen met hulpverleningsinstanties en vertegenwoordigers van de overheid (geen van hen had eraan gedacht de huisartsen uit te nodigen, en ze moesten ervan worden overtuigd dat huisartsen relevante gesprekspartners waren). Een van de resultaten van deze besprekingen was dat er een coördinerend orgaan kwam voor de psychosociale nazorg. Met de gelden die uiteindelijk via de besprekingen loskwamen hebben de huisartsen in Enschede praktijkondersteuning opgezet op logistiek en inhoudelijk vlak om de slachtoffers beter te kunnen helpen (zie het kader Logistieke en inhoudelijke ondersteuning).
Logistieke en inhoudelijke ondersteuning bij de vuurwerkramp
Logistieke steun:
- waarneming in de eigen praktijk of voor diensten;
- het bieden van assistentie voor het wegwerken van administratieve achterstanden;
- inzet van Voorlichter Eigen Taal en Cultuur;
- hulp bij speciale taken als de griepvaccinatie.
Inhoudelijke steun:
- het opzetten van een uniforme registratie voor patiëntcontacten;
- nascholing voor huisartsen en assistentes;
- het opzetten van overlegstructuren tussen huisartsengroepen en RIAGG/GGZ.
Tot slot
De vuurwerkramp is voor de betrokken huisartsen een ingrijpende gebeurtenis geweest.
- Tijdens en direct na de ramp hadden zij moeite met hun onverwachte en niet omschreven rol als hulpverlener bij een ramp.910
- Sommigen van hen voelden zich tekortschieten tijdens de eerste maanden na de ramp.
- Onder de huisartsen heerst tevredenheid over de eigen rol in de nazorgfase van de ramp. Daarbij heeft de geboden ondersteuning geholpen.
- De huisartsen hadden moeite zichzelf als getroffen te beschouwen.
Literatuur
- 1.↲Donker GA, Yzermans CJ, Kerssens JJ, Dorn T. Lessen voor de toekomst: gezondheidsklachten na een ramp. Med Contact 2004;59:1730-3.
- 2.↲Gersons BPR, Huijsman-Rubingh RRR, Olff M. De psychosociale zorg na de vuurwerkramp in Enschede; lessen van de Bijlmer-vliegramp. Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148:1426-30.
- 3.↲Yzermans CJ, Donker GA, Kerssens JJ, Dirkzwager AJE, Soeteman RJH, Ten Veen PMH. Gezondheidsproblemen voor en na de vuurwerkramp. Een longitudinaal onderzoek in Enschedese huisartsenpraktijken. Huisarts Wet 2006;49(6):294-9.
- 4.↲Meulenberg F. Niemand vermoedde dat het zo erg zou kunnen zijn. De Huisarts 2000:7-11.
- 5.↲Blair L. Never the same again. Family doctors’ priorities challenged by ice storm. Can Fam Physician 1998;44:721-8.
- 6.↲Axelrod C, Killam PP, Gaston MH, Stinson N. Primary health care and the Midwest flood disaster. Public Health Rep 1994;109:601-5.
- 7.↲Meijer JS. Een vliegramp in de huisartsenpraktijk: posttraumatische reacties in de eerste vier weken na de ramp in de Bijlmermeer. Ned Tijdschr Geneeskd 1992;136:2553-8.
- 8.↲Meijer JS. Een jaar na de vliegramp in de Bijlmermeer: posttraumatische reacties in een huisartsenpraktijk. Ned Tijdschr Geneeskd 1993;137:2681-5.
- 9.↲Somers GT, Maxfield N, Drinkwater EJ. General practitioner preparedness to respond to a medical disaster. Part II: Ability and training. Aust Fam Physician 1999;28 Suppl 1:S10-S14.
- 10.↲Somers GT, Maxfield N, Drinkwater EJ. General practitioner preparedness to respond to a medical disaster. Part I: Skills and equipment. Aust Fam Physician 1999;28 Suppl 1:S3-S9.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.