In augustus 2013 is de herziene NHG-Standaard Atriumfibrilleren gepubliceerd in Huisarts en Wetenschap.1 In deze standaard zijn richtlijnen voor het voorschrijven van nieuwe orale anticoagulantia (NOAC’s: apixaban, dabigatran, rivaroxaban) opgenomen. Het beleid is ‘Nee, tenzij’: de NOAC’s worden niet geadviseerd en alleen bij uitzondering overwogen als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Met hetzelfde augustusnummer van Huisarts en Wetenschap werd echter een kaartje meegestuurd met een stappenplan voor het voorschrijven van een NOAC. Dit kaartje had het formaat van het samenvattingskaartje van een NHG-Standaard, maar betrof een reclamecampagne van de farmaceutische industrie. Hierdoor is mogelijk verwarring ontstaan over het NHG-beleid betreffende de NOAC’s. Het NHG neemt nadrukkelijk afstand van dit NOAC-voorschrijfkaartje.
Graag benadrukt de NHG-werkgroep Atriumfibrilleren nogmaals dat bij een indicatie voor orale anticoagulantia de voorkeur uitgaat naar cumarinederivaten (fenprocoumon of acenocoumarol). De reden hiervoor is dat met cumarinederivaten jarenlange ervaring is opgedaan, terwijl er nog nauwelijks gegevens beschikbaar zijn over de effectiviteit en veiligheid van NOAC’s op de lange termijn, vooral bij gebruik door patiënten met multipele comorbiditeit in de huisartsenpraktijk. Patiënten die regelmatige controles door een trombosedienst belastend vinden, kunnen baat hebben bij zelfcontrole van hun INR-waarden.
Overigens worden NOAC’s vooralsnog alleen vergoed bij voorschrift door een medisch specialist. Wanneer huisarts en patiënt kiezen voor een NOAC, zal de patiënt daarvoor (eenmalig en, zo nodig, daarna jaarlijks) een cardioloog moeten consulteren.