Kernboodschappen
- In de meeste gevallen van obstipatie is er geen organische oorzaak.
- De diagnose obstipatie wordt gesteld met behulp van anamnese en lichamelijk onderzoek.
- Niet-medicamenteuze adviezen en langdurige behandeling (minstens twee maanden) zijn belangrijk bij de behandeling van obstipatie bij kinderen.
- Lactulose en macrogol zijn effectieve medicamenteuze behandelingen van obstipatie.
- De medicamenteuze behandeling is bij kinderen en volwassenen nagenoeg hetzelfde.
Inbreng van de patiënt
De NHG-Standaarden geven richtlijnen voor het handelen van de huisarts; de rol van de huisarts staat dan ook centraal. Daarbij geldt echter altijd dat factoren van de kant van de patiënt het beleid mede bepalen. Om praktische redenen komt dit uitgangspunt niet telkens opnieuw in de richtlijn aan de orde, maar wordt het hier expliciet vermeld. De huisarts stelt waar mogelijk het beleid vast in samenspraak met de patiënt, met inachtneming van diens specifieke omstandigheden en met erkenning van diens eigen verantwoordelijkheid, waarbij adequate voorlichting een voorwaarde is.
Afweging door de huisarts
Het persoonlijk inzicht van de huisarts is uiteraard bij alle richtlijnen een belangrijk aspect. Afweging van de relevante factoren in de concrete situatie zal beredeneerd afwijken van het hierna beschreven beleid kunnen rechtvaardigen. Dat laat onverlet dat deze standaard bedoeld is om te fungeren als maat en houvast.
Delegeren van taken
NHG-Standaarden bevatten richtlijnen voor huisartsen. Dit betekent niet dat de huisarts alle genoemde taken persoonlijk moet verrichten. Sommige taken kunnen worden gedelegeerd aan de praktijkassistente, praktijkondersteuner of praktijkverpleegkundige, mits zij worden ondersteund door duidelijke werkafspraken, waarin wordt vastgelegd in welke situaties de huisarts moet worden geraadpleegd en mits de huisarts toeziet op de kwaliteit. Omdat de feitelijke keuze van de te delegeren taken sterk afhankelijk is van de lokale situatie, bevatten de standaarden daarvoor geen concrete aanbevelingen.
Inleiding
De NHG-Standaard Obstipatie geeft richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van obstipatie bij kinderen en volwassenen in de huisartsenpraktijk, en vervangt de Farmacotherapeutische richtlijnen Obstipatie bij kinderen en Obstipatie bij volwassenen. De klacht obstipatieobstipatie, oftewel ‘moeite met de stoelgang’, komt bij kinderen en volwassenen veel voor. Tot op heden ontbrak een eenduidige definitie en behandelstrategie van obstipatie, wat mogelijk geleid heeft tot over- of onderdiagnostiek en behandeling. Deze NHG-Standaard geeft nu een definitie voor obstipatie die voor kinderen en volwassenen hanteerbaar is in de praktijk, waardoor eenduidigheid kan ontstaan tussen verschillende behandelaars over deze ‘symptoomdiagnose’. Er zijn diverse overeenkomsten in de benadering van obstipatie bij kinderen en volwassenen: anamnese en lichamelijk onderzoek zijn vaak voldoende voor de diagnose, zowel voor kinderen als voor volwassenen is het belangrijk dat zij het aandranggevoel herkennen en toegeven aan de defecatiereflex, en de medicamenteuze behandeling is, op de dosering na, nagenoeg hetzelfde. Een belangrijk onderscheid in de aanpak is dat het bij volwassenen vooral belangrijk is onderliggende (ernstige) oorzaken van de klachten aan te tonen of uit te sluiten. Bij kinderen is ophoudgedrag een van de belangrijkste oorzaken van obstipatie. In het beleid bij kinderen dient veel aandacht te zijn voor goede voorlichting en begeleiding aan kinderen en ouders. De passages in deze NHG-Standaard die over kinderen gaan, sluiten aan bij de multidisciplinaire richtlijn Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Met name bij kinderen kan fecale incontinentie een van de kenmerken van obstipatie zijn, maar deze NHG-Standaard zal niet ingaan op solitaire fecale incontinentie. Dit is een andere aandoening, waarbij sprake is van onvrijwillig verlies van ontlasting zonder obstipatie. Voor obstipatie in de palliatieve fase wordt verwezen naar bestaande (palliatieve) richtlijnen, zoals de Farmacotherapeutische richtlijn Pijnbestrijding (http://www.nhg.org, zie ook http://www.oncoline.nl). Voor diagnostiek en beleid bij obstipatie in het kader van het prikkelbaredarmsyndroom verwijst deze standaard naar de NHG-Standaard Prikkelbaredarmsyndroom. De aanpak van obstipatie bij kinderen en volwassenen komt grotendeels overeen, en de standaard behandelt deze gezamenlijk. De extra aandachtspunten die relevant zijn bij kinderen bespreekt de standaard apart.
Achtergronden
Begrippen
Er is sprake van obstipatie bij volwassenen obstipatie Noot 1 wanneer ten minste twee van de volgende symptomen aanwezig zijn:
- defecatiefrequentie ≤ 2 per week;
- hard persen tijdens defecatie;
- harde en/of keutelige defecatie;
- gevoel van incomplete defecatie;
- gevoel van anorectale obstructie of blokkade;
- digitale handelingen noodzakelijk om ontlasting te verwijderen.
Er is sprake van obstipatie bij kinderen obstipatie Noot 2 wanneer ten minste twee van de volgende symptomen aanwezig zijn:
- defecatiefrequentie ≤ 2 per week;
- ophouden van ontlasting;
- pijnlijke, harde of keutelige defecatie;
- grote hoeveelheid in luier of toilet;
- grote fecale massa palpabel in abdomen of rectum;
- fecale incontinentie ≥ 1 episode per week (indien zindelijk).
Er is sprake van functionele obstipatie obstipatie wanneer er geen aanwijzingen zijn voor een onderliggende somatische oorzaak. Fecale incontinentie is het onvrijwillig verliezen van ontlasting. Andere termen voor onvrijwillig verlies van ontlasting zijn encopresis en ‘soiling’, maar deze worden niet meer gebruikt. Overloopdiarree overloopdiarree is diarree die voorkomt bij fecale impactie, vooral bij kinderen en ouderen, en is een uiting van ernstige obstipatie.
Epidemiologie
Ongeveer tien tot dertig procent van de algemene bevolking ervaart op enig moment klachten van obstipatie en er zijn aanwijzingen dat vrouwen tweemaal zo vaak obstipatieklachten hebben als mannen.Noot 3 De huisarts ziet per maand gemiddeld twee nieuwe patiënten met obstipatie, vooral jonge kinderen en ouderen.Noot 4
Etiologie
Het is van belang om onderliggende somatische oorzaken uit te sluiten.Noot 5 Onderliggende somatische oorzaken komen vooral voor bij volwassenen en zelden bij kinderen.
Volwassenen
Obstipatie door een onderliggende somatische oorzaak
Een colorectaal carcinoom colorectaal carcinoom kan zich met name presenteren bij oudere patiënten (arbitrair > 50 jaar) met verschillende klachten zoals rectaal bloedverlies en een veranderd defecatiepatroon. Een van deze klachten kan obstipatie zijn als het carcinoom de passage van feces bemoeilijkt. Bij (een combinatie van) deze kenmerken is de kans op colorectaal carcinoom verhoogd en is verdere diagnostiek geïndiceerd (zie de NHG-Standaard Rectaal bloedverlies). Alléén obstipatie is echter zelden het eerste en enige symptoom van een colorectaal carcinoom.Noot 6 Het uitblijven van ontlasting kan veroorzaakt worden door een ileus ileus . Een mechanische ileus is een obstructie van het darmlumen op het niveau van de dunne darm of op het niveau van de dikke darm door een streng, volvulus, tumor of strictuur. Dit kan gepaard gaan met steeds toenemende buikpijn en het steeds verder opzetten van de buik en (fecaal) braken. Bij een paralytische ileus (ook wel pseudo-obstructie genoemd) ontbreekt een mechanische oorzaak en is de gestoorde darmpassage het gevolg van het niet of ineffectief contraheren van de darmwand.Noot 7 Dit komt voor na intra-abdominale ingrepen, bij peritonitis door welke oorzaak ook en als zeldzame complicatie van medicamenten die de darmmotiliteit negatief beïnvloeden. In de dagelijkse huisartsenpraktijk wordt obstipatie bij volwassenen nogal eens veroorzaakt door medicamenten, vooral door opioïden en medicamenten met anticholinerge werking. Opioïden verhogen de tonus van de gladde gastro-intestinale musculatuur en verminderen de gastro-intestinale motiliteit. De productie van secreet door de darmmucosa neemt af en de vochtabsorptie neemt toe, zodat harde en droge ontlasting ontstaat.Noot 8 Niet alleen opioïden en anticholinerge medicamenten (anticholinerge antihistaminica, tricyclische antidepressiva, antipsychotica, parkinsonmedicatie, oxybutynine) kunnen obstipatie veroorzaken, maar ook serotonineheropnameremmers, anti-epileptica, bisfosfonaten, ijzer- en calciumpreparaten, calciumantagonisten, NSAID’s, diuretica en aluminiumbevattende antacida.Noot 9 Diverse metabole aandoeningen, zoals hypothyreoïdie, kunnen (onder andere) obstipatie veroorzaken. De huisarts zal dan door de bijkomende klachten op het spoor gezet worden. Bij diabetes mellitus kan autonome neuropathie leiden tot een verlengde darmpassagetijd. Obstipatie tijdens de zwangerschap ontstaat doordat progesteron een vertraagde darmpassage veroorzaakt, waardoor meer vocht wordt onttrokken aan de feces. Obstipatie komt meer voor bij vrouwen die een (uro)gynaecologische ingreep hebben ondergaan.5 Een prolaps van de vagina-achterwand ten gevolge van een rectokèle kan ook defecatieklachten geven. Een enterokèle kan het gevoel geven van loze aandrang en het gevoel van anale blokkade ten tijde van de ontlasting. Neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson en multipele sclerose kunnen als autonoom verschijnsel (neuropathie) obstipatie geven, maar ook de bijkomende immobiliteit van de patiënt speelt een rol bij het ontwikkelen van obstipatie.
Functionele obstipatie
Bij het ontwikkelen van functionele obstipatie spelen weinig lichaamsbeweging, weinig drinken, onvoldoende vezelinname en niet toegeven aan defecatiedrang mogelijk een rol. De wetenschappelijke onderbouwing voor in de praktijk veel gegeven adviezen die hierop inhaken, is echter (zeer) beperkt.Noot 10 ,Noot 11 ,Noot 12 Obstipatie kan daarnaast deel uitmaken van andere functionele aandoeningen, zoals het prikkelbaredarmsyndroom.
Kinderen
Obstipatie door een onderliggende somatische oorzaak
De ziekte van Hirschsprung ziekte van Hirschsprung Hirschsprung is een zeldzame aangeboren aandoening waarbij over een variabele lengte van het colon ganglioncellen ontbreken.Noot 13 Wanneer de eerste meconiumlozing pas 48 uur na de geboorte optreedt of later, bestaat er een sterke verdenking op de ziekte van Hirschsprung. De eerste ontlastingsproblemen zijn vaak kort na de geboorte aanwezig. Andere symptomen die passen bij de ziekte van Hirschsprung zijn: failure to thrive, bloederige diarree, gallig braken, leeg rectum en na rectaal toucher een forse ‘explosie’ van ontlasting. Andere zelden voorkomende oorzaken voor obstipatie bij kinderen zijn afwijkingen van de wervelkolom (bij verminderde kracht, tonus of reflexen van de benen, afwezige anusreflex, pluk haar op de wervelkolom, sacrale indeuking, scheve bilnaad) en anorectale misvormingen (abnormale anus). Een deel van de kinderen met obstipatie heeft, naast obstipatie, een urineweginfectie of klachten van urine-incontinentie (overdag of ’s nachts)Noot 14 waarbij obstipatie een rol speelt. De exacte rol van urologische klachten bij obstipatie is vooralsnog onduidelijk.
Functionele obstipatie
Bij borstgevoede kinderen is de defecatiefrequentie zeer variabel. Dit is een fysiologisch verschijnsel, hoeft niet tot klachten te leiden en hoeft niet behandeld te worden. Op zuigelingenleeftijd kan de overgang van borstvoeding naar flesvoeding tijdelijke defecatieproblemen veroorzaken. Zo is bij een zuigeling bijna altijd sprake van functionele obstipatie als de klachten zijn begonnen na de overgang van borstvoeding naar flesvoeding. Een andere onschuldige vorm van obstipatie bij gezonde kinderen tussen 0 en 6 maanden is ‘infant dyschezia’. Hierbij persen en huilen kinderen voorafgaand aan de defecatie ten minste tien minuten. Dit verdwijnt spontaan na enkele weken en behoeft geen behandeling als er geen andere symptomen van obstipatie aanwezig zijn. De oorzaak is niet duidelijk. Rond de leeftijd van 4 jaar is 95% van de kinderen zindelijk voor ontlasting. Een mogelijke oorzaak voor het ontwikkelen en in stand houden van obstipatie op de kinderleeftijd is het bewust of onbewust tegenhouden van de ontlasting. Niet genoeg tijd nemen voor de defecatie en de weigering een onbekend toilet te gebruiken (bijvoorbeeld op school of bij vreemden) kunnen ‘ophoudgedrag’ veroorzaken. Ook angst voor pijnlijke defecatie kan een rol spelen. Andere (psychosociale) oorzaken voor obstipatie zijn ingrijpende gebeurtenissen in het gezin, zoals geboorte van broer of zus, verlies van dierbaren of schoolproblemen. Daarnaast spelen bij kinderen mogelijk ook weinig drinken, onvoldoende inname van vezels en onvoldoende beweging een rol. Obstipatie kan in uitzonderlijke gevallen een uiting zijn van seksueel misbruik of fysiek geweld. Anamnestische gegevens en lichamelijk onderzoek kunnen hiervoor aanwijzingen geven, zoals smeren met ontlasting, extreme angst voor anale inspectie of rectaal toucher, littekens bij de anus en hematomen.Noot 15
Richtlijnen diagnostiek
Anamnese
De huisarts vraagt volwassenen en kinderen (en/of ouders/verzorgers) naar:
- aanvang en duur van de klachten (eerdere episodes);
-
defecatiepatroon:
- het gebruikelijke defecatiepatroon en eventuele veranderingen daarin;
- frequentie, hoeveelheid, vorm en consistentie van de ontlasting;
- diarree (overloopdiarree);
- uitstelgedrag (kinderen: ophoudgedrag, benen over elkaar; volwassenen: niet toegeven aan de defecatiereflex, bijvoorbeeld op school of werk);
- toepassing van methoden ter bevordering van de defecatie (bijvoorbeeld digitale ontruiming);
- gevoel dat ontlasting in de darm achterblijft (incomplete defecatie);
- moeizame passage van de ontlasting (anorectale obstructie of blokkade past bij de diagnoses obstipatie, rectokèle of enterokèle, cave rectumcarcinoom);
- aanwijzingen voor prikkelbaredarmsyndroom (zie de NHG-Standaard Prikkelbaredarmsyndroom);
- voeding (voldoende vochtinname en voldoende vezelinname);
-
oorzakelijke factoren en gevolgen:
- pijn bij defecatie (fissura ani);
- rectaal bloedverlies (hemorroïden, fissura ani);
- gebruik van laxantia en medicatie die obstipatie als bijwerking heeft;5,8,9
- hypothyreoïdie, diabetes mellitus, zwangerschap, ziekte van Parkinson, multipele sclerose.
-
overig:
- algemene klachten: toenemende buikpijn en braken (ileus), malaise, gewichtsverlies6(cave maligniteit).
Aanvullende anamnese bij kinderen
- Tijdstip van eerste meconiumlozing (> 48 uur: aanwijzing voor de ziekte van Hirschsprung).
- Overgang van borst- op flesvoeding.
- Fecale incontinentie.
- Zindelijkheidstraining (peuters), defecatie op school (kleuters).
- Ouder-kindrelatie (omgaan met klacht).
- Verlies van dierbaren, geboorte van broer of zus, schoolproblemen.
- Groei(curve) en ontwikkeling (failure to thrive is een aanwijzing voor de ziekte van Hirschsprung).
Lichamelijk onderzoek
Onderzoek het abdomen (inspectie, auscultatie, percussie en palpatie). Let bij het onderzoek van de buik vooral op palpabele weerstanden (bij volwassenen: maligniteit) en op aanwijzingen voor een ileus (distensie abdomen, afwezige peristaltiek of ‘gootsteengeluiden’, peritoneale prikkeling). Inspecteer de perianale regio met goede belichting, spreid de billen en laat de patiënt even persen. Let op de aanwezigheid van eventuele fissuren, hemorroïden of een prolaps van vagina en/of rectum. Verricht rectaal toucher bij aanwezigheid van rectaal bloedverlies en bij algemene klachten zoals buikpijn, malaise en gewichtsverlies om een palpabele afwijking vast te stellen. Bij veel klachten kan de bevinding palpabele harde feces bij rectaal toucher helpen bij het maken van de keuze om eventueel rectale medicatie voor te schrijven.Noot 16 Verricht uitgebreider lichamelijk onderzoek indien de anamnese daartoe aanleiding geeft.
Aandachtspunten bij kinderen
Bij de palpatie van de buik bij kinderen gaat de aandacht uit naar de aanwezigheid van een grote palpabele fecale massa (scybala) omdat dit een van de kenmerken is van obstipatie. Let op afwijkingen van de wervelkolom en anorectale misvormingen. Let bij inspectie van de anus vooral op de aanwezigheid van fissuren of littekens. Overweeg een rectaal toucherNoot 17 bij twijfel over de diagnose (wanneer er slechts één in plaats van twee symptomen van obstipatie aanwezig is, zie Begrippen). Doel van het rectaal toucher is dan het vaststellen van eventuele fecale impactie, zodat de diagnose obstipatie gesteld kan worden.16 De aanwezigheid van palpabele harde feces geeft informatie over de diagnose obstipatie, een lege ampul en palpatie van zachte feces in de ampul daarentegen niet.
Aanvullend onderzoek
Verricht alleen laboratoriumonderzoekNoot 18 en urineonderzoek indien de anamnese daartoe aanleiding geeft. Een buikoverzichtsfoto is voor het stellen van de diagnose obstipatie niet zinvol.Noot 19 Ook andere vormen van beeldvormend onderzoek zijn niet zinvol.Noot 20
Evaluatie
Maak bij patiënten met obstipatieklachten onderscheid tussen:
- obstipatie door een onderliggende somatische oorzaak (obstructie door ileus of maligniteit, medicatie, organische oorzaak);
- obstipatie zonder onderliggende somatische oorzaak (functionele obstipatie).
Denk aan een onderliggende oorzaak van obstipatie als er sprake is van:
- malaise, onverklaard gewichtsverlies, rectaal bloedverlies, veranderd defecatiepatroon (maligniteit);
- veel buikpijn, braken, forse distensie van het abdomen, afwezige peristaltiek of gootsteengeluiden (ileus);
- gebruik van medicatie die obstipatie kan veroorzaken (opioïden, anticholinergica, serotonineheropnameremmers, anti-epileptica, bisfosfonaten, ijzer- en calciumpreparaten, calciumantagonisten, NSAID’s, diuretica en aluminiumbevattende antacida);
- hypothyreoïdie, diabetes mellitus, zwangerschap, ziekte van Parkinson, multipele sclerose;
- prolaps van vagina en/of rectum (bekkenbodempathologie);
- bij kinderen: meconiumlozing > 48 uur na geboorte, bloederige diarree, gallig braken, failure to thrive, koorts (ziekte van Hirschsprung), afwijkingen van de wervelkolom of anorectale misvormingen.
Stel de diagnose functionele obstipatie indien er geen onderliggende somatische oorzaak is voor de obstipatie en aan de criteria voor de diagnose obstipatie is voldaan (zie Begrippen). Denk aan psychosociale factoren bij ingrijpende gebeurtenissen gezin of schoolproblemen. Denk aan seksueel misbruik en fysiek geweld bij de volgende klachten of bevindingen: smeren met ontlasting, hematomen, extreme angst voor anale inspectie, littekens bij de anus en fissura ani.
Obstipatie kan ook deel uitmaken van een andere functionele aandoening: het prikkelbaredarmsyndroom (voor criteria zie de NHG-Standaard Prikkelbaredarmsyndroom).
Fissura ani of hemorroïden, zich uitend in rectaal bloedverlies en vastgesteld bij lichamelijk onderzoek, kunnen het gevolg van obstipatie zijn, maar ook bestaande obstipatie verergeren. Voor de behandeling van fissuren en hemorroïden zie de NHG-Standaard Rectaal bloedverlies.
Richtlijnen beleid
Functionele obstipatie behandelt de huisarts zelf. Als een patiënt veel hinder ondervindt, kan naast het geven van voorlichting en niet-medicamenteuze therapie direct met medicatie worden begonnen. Als een medicament de obstipatie lijkt te veroorzaken, moet in de eerste plaats worden beoordeeld of het betreffende middel kan worden gestaakt dan wel een ander middel kan worden voorgeschreven. Het beleid bij obstipatieklachten die optreden bij hypothyreoïdie, diabetes mellitus, zwangerschap, bekkenbodempathologie of aandoeningen zoals ziekte van Parkinson, multipele sclerose, fissura ani of hemorroïden is gelijk aan het beleid bij functionele obstipatie.
In aansluiting op de gegeven mondelinge voorlichting, kan de huisarts de patiënt een van de NHG-Patiëntenbrieven over Obstipatie meegeven: Obstipatie bij kinderen, Obstipatie bij volwassenen, Vezelrijke voeding en Poepdagboek voor kinderen. Deze brieven zijn gebaseerd op de NHG Standaard, en bevatten informatie over obstipatie en de behandeling ervan (zie de NHG-website: http://www.nhg.org, rubriek patiëntenvoorlichting).
Voorlichting en niet-medicamenteuze adviezen
De huisarts geeft uitleg over wat een normaal defecatiepatroon is en over het vaak recidiverende karakter van obstipatie. Tevens geeft hij adviezen over voeding en lichaamsbeweging. Bij zuigelingen is er specifieke aandacht voor de juiste bereiding van flesvoeding. Vermijden van het ophouden van de ontlasting is op alle leeftijden een belangrijk aandachtspunt, en bij kleuters is toilettraining van belang. Bij kinderen is het gebruik van een poepdagboek nuttig om de klachten te registreren en te volgen. Indien van toepassing legt de huisarts uit dat ingrijpende gebeurtenissen in het gezin of op school obstipatie kunnen veroorzaken.
Defecatie
Geef de patiënt (en/of de ouders) voorlichting over het normale bij de leeftijd passende defecatiepatroon.Noot 21
- Bij borst- en flesgevoede zuigelingen (0 tot 3 maanden) is de defecatiefrequentie zeer variabel, met een gemiddelde van twee- tot driemaal per dag. Er zijn ook borstgevoede zuigelingen die maar eenmaal in de tien dagen defeceren.
- Na de leeftijd van 3 maanden daalt de defecatiefrequentie, bij kinderen van 3 jaar en ouder en bij volwassenen bedraagt deze gemiddeld één- tot tweemaal per dag, maar dit kan zeer variëren per persoon.
Geef de patiënt het advies om toe te geven aan het aandranggevoel en de defecatiereflex om de vicieuze cirkel te doorbreken (harde feces – ophouden – verdwijnen van het aandranggevoel – verder indikken van de feces – uitzetten van het rectum – meer harde feces).Noot 22 Geef uitleg over het feit dat obstipatie een recidiverende klacht kan zijn. Het doel van de behandeling is dan ook tweeledig, enerzijds dat de patiënt klachtenvrij wordt en anderzijds recidiverende klachten zo veel mogelijk te voorkomen.Noot 23
Voeding en lichaamsbeweging
Voor een goede consistentie van de ontlasting zijn voldoende vochtinname en voldoende vezelinname van belang. Vezels houden water vast en zorgen op die manier voor een grotere en zachtere fecesmassa, en bevorderen de peristaltiek. Ook beweging heeft een gunstig effect op de darmperistaltiek. Daarom is het van belang om voldoende vochtinname10, voldoende vezelinname11 en voldoende beweging12 te adviseren. De wetenschappelijke onderbouwing voor deze adviezen is echter beperkt.
- Voor volwassenen is de inname van 1,5 tot 2 liter vocht per dag voldoende. Een gezond kind vanaf 10 kilo lichaamsgewicht heeft 1 tot 1,5 liter vocht per dag nodig. Een gezonde zuigeling heeft dagelijks 150 ml per kilo lichaamsgewicht nodig. Ga na of eventuele flesvoeding juist wordt bereid (1 afgestreken maatlepeltje per 30 ml water). Voor adviezen zoals het geven van extra vocht of het toevoegen van sla- of maïsolie aan de flesvoeding is geen plaats.Noot 24
- Voedingsvezels zitten in plantaardige voedingsmiddelen, zoals graanproducten, zaden, bonen, erwten, groenten en fruit. Adviseer een gezond en gevarieerd dieet met voldoende vezels (NHG-Patiëntenbrief Vezelrijke voeding).11
- Adviseer voldoende beweging volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen: bij voorkeur alle dagen van de week een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit. Dit advies moet uiteraard passen bij de leeftijd en omstandigheden van de patiënt. Adviseer aan kinderen (
Als aan bovenstaande adviezen is voldaan, is het niet noodzakelijk om extra vocht, extra vezels of extra beweging voor te schrijven. Het is niet wetenschappelijk aangetoond dat extra vocht, extra vezels en extra beweging naast een normaal dieet- en bewegingspatroon een gunstig effect hebben op obstipatie. Als de patiënt niet in staat is voldoende vezels aan zijn dieet toe te voegen, schrijft de huisarts vezelpreparaten (zoals psylliumzaad of sterculiagom) voor. Probiotica zijn niet bewezen effectief bij obstipatie.Noot 25
Poepdagboek en toilettraining
Geef aan ouders het advies om een poepdagboek bij te houden, zodat voor henzelf en het kind inzichtelijk wordt wat de defecatiefrequentie is en wat de bijkomende klachten zijn. Het poepdagboek kan gebruikt worden voordat men start met medicatie, maar kan ook belangrijke informatie geven over de effectiviteit van de (medicamenteuze) behandeling. Bij kinderen vanaf 4 jaar kan toilettraining een bijdrage leveren aan de behandeling van obstipatie. Geef daarom uitleg over toilettraining (zie kader Toilettraining).22
Toilettrainingtoilettrainingbij obstipatie
Een kind neemt driemaal daags, tien tot vijftien minuten na iedere maaltijd, gedurende ongeveer vijf minuten in rust plaats op het toilet, met de voeten goed aan de vloer of ondersteund door een voetenbankje. Het kind moet hiermee actief bezig zijn en dient dus bijvoorbeeld geen boek te lezen waardoor de aandacht is afgeleid. Geef het kind de opdracht om tienmaal actief te drukken met de buik en dat even vast te houden, daarna even te ontspannen en dan vervolgens nog eens tienmaal te drukken. Door beloning (bijvoorbeeld een sticker) blijft het kind gemotiveerd om mee te werken. Zeker bij jonge kinderen is het van belang dat de ouders helpen met wat langer op het toilet te blijven zitten. Dit kan bijvoorbeeld door een 5-jarige vijfmaal actief te laten drukken met de buik, dan een verhaaltje voor te lezen en dan nogmaals vijfmaal te laten drukken. Langer op het toilet blijven zitten heeft alleen zin indien dat ook resultaat heeft. Als het kind meteen in het begin voldoende ontlasting heeft, hoeft het niet langer op het toilet te zitten.
Medicamenteuze therapie
Start met medicamenteuze therapie bij patiënten met obstipatie als na twee weken niet-medicamenteuze therapie geen verbetering is opgetreden, of eerder als de patiënt veel hinder van de klachten ervaart. Het doel van de behandeling is om de ontlasting te verzachten en vervolgens zacht te houden. Leg uit dat langdurig gebruik van laxantia niet leidt tot een ‘luie darm’. Lactuloselactulose (een osmotisch werkend laxans) of macrogolmacrogol (een volumevergrotend en osmotisch werkend laxans) zijn beide middelen van eerste keus, zowel bij volwassenen als bij kinderen ouder dan 1 jaar.Noot 26,Noot 27 ,Noot 28 Bij kinderen jonger dan 1 jaar is lactulose het enige middel van eerste keus. Lactitol is een alternatief voor lactulose omdat het hetzelfde werkingsmechanisme heeft. Macrogol zonder elektrolyten is even werkzaam als macrogol met elektrolyten. De doseringen van de diverse laxantia staan in tabel 1 (dosering lactulose en macrogol bij volwassenen), tabel 2 (dosering lactulose bij kinderen) en tabel 3 (dosering macrogol bij kinderen). Indien de patiënt een van de middelen van eerste keus niet goed verdraagt, bijvoorbeeld door een opgeblazen gevoel of vieze smaak, schrijft de huisarts het andere middel van eerste keus voor. Indien het middel van eerste keus onvoldoende werkzaam is, ondanks maximale dosering, is de volgende stap het kiezen van een middel met een ander werkingsmechanisme. Afhankelijk van de werkzaamheid kan het middel van eerste keus daarbij al dan niet gecontinueerd blijven. De huisarts kan kiezen voor contactlaxantia zoals bisacodylbisacodyl (bij voorkeur ’s avonds oraal 5-10 mg), sennosidensennosiden of andere osmotisch werkende laxantia (bijvoorbeeld magnesiumoxide, 2-5 g per dag). Met deze middelen is veel praktijkervaring, maar wetenschappelijke onderbouwing voor het gebruik ervan ontbreekt. Het is niet duidelijk wat de bijwerkingen van contactlaxantia (vooral sennosiden) zijn op de lange termijn. Schrijf daarom (vooral bij kinderen) met terughoudendheid sennosiden voor.26,27 Langdurig gebruik van hoge doses magnesiumoxide kan bij ernstige nierfunctiestoornissen leiden tot hypermagnesiëmie. Als er veel klachten zijn, is het van belang voldoende hoog te doseren, zodat uitstelgedrag niet meer mogelijk is. Ernstige obstipatie kan zich uiten als (overloop)diarree met aanwijzingen voor fecale impactie bij onderzoek van het abdomen en/of rectaal toucher. Overweeg rectale medicatie (klysmaklysma of zetpil, zie tabel 4) als er sprake is van fecale impactie (harde massa palpabel in de onderbuik en/of uitgezet rectum met grote hoeveelheid ontlasting bij rectaal toucher) of indien na drie dagen orale therapie bij ernstige klachten geen defecatie heeft plaatsgevonden.Noot 29 Doel van disimpactie is het legen van het rectum en daarmee voorkomen dat buikpijn en fecale incontinentie (ten gevolge van overloopdiarree) toenemen bij het starten van de onderhoudsbehandeling. Fecale impactie kan ook behandeld worden met hoge doseringen macrogol (zie tabel 1 en 3). Heroverweeg bij elke stap of aan de obstipatie mogelijk een organische oorzaak ten grondslag ligt waarvoor verwijzing noodzakelijk is. Bij obstipatie veroorzaakt door medicatie (vooral opioïden en anticholinerge medicamenten zoals anticholinerge antihistaminica, tricyclische antidepressiva, antipsychotica, parkinsonmedicatie en oxybutynine) beoordeelt de huisarts of de indicatie voor het betreffende middel nog van toepassing is en of het middel kan worden gestaakt. Als er geen alternatieve behandeling mogelijk is, voegt de huisarts een laxans aan de medicatie toe. Een opioïd moet zelfs altijd samen met een laxans worden gestart. Ook voor deze indicatie zijn lactulose of macrogol eerste keus.28 De belangrijkste contra-indicatie voor het gebruik van orale laxantia is (verdenking op) een ileus. Zwangerschap is geen contra-indicatie voor het gebruik van lactulose en macrogol.
Middel | Dosering |
---|---|
lactulosestroop 670 mg/ml of poeder in sachet 6 g of 12 g | |
zonder elektrolyten: macrogol 4000, sachet 10 g | |
met elektrolyten: macrogol 3350 sachet volwassenen |
Lactulose (stroop 670 mg/ml, poeder 6 g of 12 g) | |
---|---|
0-1 maand | 1-2 maal daags 0,5 ml |
1 t/m 6 maanden | 0,6-1 ml/kg/dag in 1-2 doses |
7 maanden tot 18 jaar* | 1-3 ml/kg/dag in 1-2 doses |
macrogol 4000 sachet junior 4 g | |
macrogol 3350 sachet junior 6,56 g*en macrogol 3350 sachet junior 2,95 g |
Bisacodyl zetpil | 10 mg/dag | |
Natriumlaurylsulfoacetaat, microklysma 5 ml | 1 microklysma | |
Natriumfosfaat, klysma 133 ml | 1 klysma | |
Natriumdocusaat/glycerol, klysma 1 mg/ml docusaat, glycerol 85%, 100 ml, of 12 mg/g docusaat, glycerol 35%, tube 10 g | 1 klysma of tube | |
Natriumdocusaat/sorbitol, klysma 120 ml | 1 klysma |
Controles
- Na het geven van alleen voorlichting en niet-medicamenteuze adviezen vindt na twee weken controle plaats. De huisarts gaat na of de adviezen wat betreft voeding, bewegen en toegeven aan de defecatiereflex zijn opgevolgd en of er bij de patiënt nog vragen of belemmeringen zijn waar de huisarts op in kan gaan.
- Tijdens de medicamenteuze therapie vinden controles plaats na drie dagen (bij ernstige klachten) of na twee weken (bij milde klachten). Bij bijwerkingen of onvoldoende effect van de medicatie past de huisarts de medicatie of dosering zo nodig aan.
- Continueer de behandeling als deze succesvol is (geen klachten meer van patiënt, niet meer voldoen aan de diagnose obstipatie) en overleg met de patiënt wanneer de behandeling wordt afgebouwd.
- Daarna bouwt de huisarts naar eigen inzicht de behandeling geleidelijk af.
- Mocht het afbouwen van medicatie niet lukken, dan wordt de behandeling gecontinueerd. Heroverweeg daarbij de diagnose functionele obstipatie.
Extra aandachtspunten bij kinderen
- Naast de evaluatie van de gegeven voorlichting en niet-medicamenteuze adviezen bespreekt de huisarts met de ouders het ingevulde poepdagboek. Zo kan de huisarts de defecatiefrequentie en het klachtenpatroon nagaan. Het dagboek geeft informatie over het resultaat van de toilettraining. Het poepdagboek kan bij kinderen ook een hulpmiddel zijn om het resultaat van medicamenteuze behandeling te evalueren en geeft het inzicht in therapietrouw. Zo nodig wordt de medicatie (middel of dosering) aangepast. Indien bij kinderen gedurende drie dagen geen defecatie is opgetreden ondanks optimale onderhoudstherapie, kan bisacodyl 5 mg oraal eenmaal daags worden voorgeschreven.
- De huisarts bespreekt met de ouders dat bij succesvolle behandeling (defecatiefrequentie driemaal per week of meer en geen andere klachten), de behandeling minstens twee maanden wordt voortgezet.23 Daarna bouwt de huisarts de medicatie naar eigen inzicht af. Een aantal kinderen hebben echter minimaal zes maanden medicamenteuze behandeling nodig, en voor sommige kinderen kan dit zelfs oplopen tot jaren. De huisarts stemt met de ouders af hoe en wanneer ze de dosering van de medicatie zelf kunnen aanpassen.
- Vanwege het recidiverende karakter van obstipatie biedt de huisarts bij kinderen een maand na het stoppen van de behandeling de ouders een (telefonisch) consult aan om te beoordelen of er weer klachten aanwezig zijn.
Consultatie/verwijzing
Bij een vermoeden van een ileus of maligniteit verwijst de huisarts naar de chirurg of internist voor aanvullend onderzoek en behandeling. Indien de ingestelde behandeling onvoldoende werkzaam is, verwijst de huisarts volwassenen naar de MDL-arts of internist.Noot 30 In de tweede lijn zal het onderzoek gericht zijn op het diagnosticeren van een onderliggende oorzaak en/of optimalisatie van de (medicamenteuze) therapie. Consulteer een gynaecoloog indien er sprake is van verdenking op bekkenbodempathologie. Bij twijfel over voldoende vezelinname verwijst de huisarts naar een diëtiste voor extra uitleg aan de patiënt over een gezond voedingspatroon met voldoende vezels.
Kinderen
Indien bij kinderen de ingestelde behandeling onvoldoende werkzaam is of bij een vermoeden van de ziekte van Hirschsprung of een congenitale afwijking van de wervelkolom of anus (zie Evaluatie) verwijst de huisarts naar de kinderarts. Indien er bij kinderen twijfel bestaat aan de juiste uitvoering van de toilettraining of de perstechniek kan de huisarts verwijzen naar een fysiotherapeut met specifieke deskundigheid op dit gebied. Verdere behandeling vindt plaats in overleg met de huisarts. Een jgz-verpleegkundige heeft de mogelijkheid om in een aantal consulten een gezin pedagogische ondersteuning of begeleiding bij de toilettraining te bieden. Deze ondersteuning wordt echter niet in alle regio’s aangeboden. Bij kinderen bij wie sprake is van forse gedragsproblemen, ontwikkelingsstoornissen of een sterk verstoorde ouder-kindinteractie rond de defecatie verwijst de huisarts naar de psycholoog. Bij een vermoeden van seksueel misbruik of fysiek geweld handelt de huisarts volgens de Meldcode Kindermishandeling.15
Totstandkoming
Nadat werd besloten te beginnen met de ontwikkeling van een NHG-Standaard Obstipatie startte in januari 2009 een werkgroep die een conceptversie maakte. De werkgroep bestond uit de volgende leden: J.M. Diemel, huisarts te Arnhem; A.J.P.M. van den Hurk, huisarts te Brielle, dr. J.W.M. Muris, huisarts en universitair hoofddocent Universiteit Maastricht, M.A.M. Pijpers, aiotho, Erasmus MC Rotterdam, A.A.A. Verheij, huisarts te Spijkenisse. Er werd geen belangenverstrengeling gemeld. De begeleiding van de werkgroep en de redactie berustten bij M.J. Kurver, huisarts te Utrecht en wetenschappelijk medewerker van de afdeling Richtlijnontwikkeling en Wetenschap van het Nederlands Huisartsen Genootschap. F.S. Boukes was betrokken als senior wetenschappelijk medewerker van deze afdeling. M.M. Verduijn was betrokken als senior wetenschappelijk medewerker Farmacotherapie. E. Oosterberg was betrokken als wetenschappelijk medewerker Implementatie.
In februari 2010 werd de ontwerpstandaard voor commentaar naar vijftig willekeurig uit het NHG-ledenbestand gekozen huisartsen gestuurd. Negentien commentaarformulieren werden retour ontvangen.
In maart 2010 werd de ontwerpstandaard besproken in een focusgroep met elf huisartsen. Tevens werd commentaar ontvangen van een aantal referenten, te weten prof.dr. A.J.P.M. Smout, gastro-enteroloog, dr. M.A. Benninga, kindergastro-enteroloog, dr. H. Cloetens namens de Domus Medica vzw België, P. Leusink, huisarts en seksuoloog, prof.dr. A.L.M. Lagro-Jansen, hoogleraar Vrouwenstudies en medische wetenschappen en huisarts, dr. M.E. Numans, huisarts, prof.dr. N. de Wit, huisarts, prof.dr. M.Y. Berger, huisarts en hoogleraar Huisartsgeneeskunde Universitair Medisch Centrum Groningen, prof.dr. J.M.A. Sitsen, arts-klinisch farmacoloog en hoofdredacteur van het Farmacotherapeutisch Kompas, en A.J.G. Jordens, apotheker, dr. E.J. Vollaard, ziekenhuisapotheker, dr. T. Schalekamp, apotheker, J.J. Luinenburg, apotheker en K. Becker, apotheker, allen namens het KNMP. Naamsvermelding als referent betekent overigens niet dat een referent de standaard inhoudelijk op ieder detail onderschrijft.
D. Soeters, huisarts, en dr. R. Starmans, huisarts, hebben namens de NAS tijdens de commentaarronde beoordeeld of de ontwerpstandaard antwoord geeft op de vragen uit het basisplan. In mei 2010 werd de standaard becommentarieerd en geautoriseerd door de NHG-Autorisatiecommissie.
Op de NHG-website (www.nhg.org) staat bij de webversie van deze standaard de zoekstrategie beschreven die de werkgroep volgde bij het zoeken naar wetenschappelijke literatuur. Op de NHG-website zijn tevens de procedures voor de ontwikkeling van de NHG-Standaarden in te zien in het procedureboek.
© Copyright 2010 Nederlands Huisartsen Genootschap
Reacties
Er zijn nog geen reacties.