Samenvatting
NHG Guideline hearing loss
Inbreng van de patiënt
Afweging door de huisarts
Delegeren van taken
Belangrijkste wijzigingen
-
Er wordt meer aandacht gegeven aan signalen van slechthorendheid en aan de gevolgen van slechthorendheid voor werk, school en psychosociaal functioneren.
-
Stemvorkproeven hebben een plaats gekregen bij de diagnostiek van slechthorendheid.
-
Instructies over het uitspuiten van oren bij overmatig cerumen zijn toegevoegd.
-
Informatie over hoortoestellen en hoorhulpmiddelen is toegevoegd.
-
Samenwerkingsafspraken met kno-artsen en audiologische centra zijn opgenomen in de standaard.
Kernboodschappen
-
De huisarts dient zich actief op te stellen bij signalen die op slechthorendheid kunnen wijzen.
-
De huisarts vraagt actief naar de gevolgen van de slechthorendheid voor werk, school en psychosociaal functioneren.
-
Om het gehoorverlies te objectiveren heeft audiometrie de voorkeur boven de fluisterspraaktest.
-
De huisarts vraagt patiënten die een hoortoestel hebben aangeschaft en bij wie dit ter sprake komt naar de ervaringen met het toestel en gaat na wat de oorzaken zijn van tegenvallend gebruik.
Inleiding
Achtergronden
Epidemiologie
Neonatale gehoorscreening
Etiologie
Risicofactoren en risicogroepen
Gevolgen voor school, werk en psychosociaal functioneren
Hoortoestellen, hoorhulpmiddelen en chirurgie
Audiologisch centrum
Richtlijnen diagnostiek
Signalering
Anamnese
-
duur, ernst en beloop van de klachten;
-
een- of tweezijdigheid;
-
oorpijn, jeuk, otorroe, verstopt gevoel;
-
episoden van bovensteluchtweginfecties, otitiden, vaker verstopte oren;
-
ooroperaties, trommelvliesperforatie, meningitis, bof of (langdurige) opname op intensive care in de voorgeschiedenis;
-
erfelijke of familiaire aandoeningen;
-
frequent verblijf in lawaaierige omgeving (door werk of hobby), waaronder ook gebruik van oortelefoons of juist van gehoorbescherming;
-
traumata (manipulatie in de gehoorgang, klap op het oor, penetratie door voorwerp);
-
gebruik van ototoxische geneesmiddelen (aminoglycosiden, (hydro)kinine, cytostatica en in geringe mate lisdiuretica);
-
aanvallen van (draai)duizeligheid, misselijkheid, oorsuizen.
-
problemen tijdens de zwangerschap (infecties zoals rubella of cytomegalie) of partus (ernstige asfyxie);
-
uitslag van de gehoorscreeningstest(s) (informatie hierover kan opgevraagd worden bij de jeugdgezondheidszorg);
-
taal- en spraakontwikkeling (informatie hierover kan opgevraagd worden bij de jeugdgezondheidszorg);
-
functioneren op school en bij sport.
-
de hinder die de patiënt ervaart in omstandigheden waarin het verminderde gehoor problemen veroorzaakt (in rustige of rumoerige omgeving zoals tijdens feestjes, maaltijden of vergaderingen, bij telefoneren of televisie kijken);
-
de gevolgen hiervan voor het persoonlijke en sociale leven (vermoeidheid, ergernis, acceptatieproblemen, problemen in het leggen van sociale contacten of terugtrekken uit rumoerige omgeving);
-
de motivatie voor het gebruik van een hoortoestel of andere vormen van hoorrevalidatie (zie Richtlijnen beleid), en welke factoren hierbij een rol spelen (bijvoorbeeld praktische bezwaren of financiële drempels).
Lichamelijk onderzoek
-
aanwezigheid van een cerumenprop of otorroe in de gehoorgang;
-
zwelling, schilfering, roodheid, vesiculae of erosies van de gehoorgang;
-
kleur, doorschijnendheid, lichtreflectie en eventuele perforatie van het trommelvlies;
-
aanwezigheid van een vloeistofspiegel of luchtbel(len) achter het trommelvlies;
-
de retroauriculaire regio wordt geïnspecteerd op littekens, roodheid en zwelling.
Aanvullend onderzoek
-
bij kinderen jonger dan zes jaar: objectivering van het gehoorverlies (bijvoorbeeld door middel van BERA-onderzoek) in een audiologisch centrum. Kinderen van vier tot zes jaar kunnen in een audiologisch centrum of door de kno-arts onderzocht worden. Hierbij wordt de ernst van het gehoorverlies nader ingeschat en nagegaan of met gehoorrevalidatie een eventuele verbetering kan worden verwacht;
-
bij kinderen van zes jaar of ouder: audiometrieaudiometrie met behulp van een screeningsaudiometer in de eigen praktijk of via verwijzing naar de jeugdgezondheidszorg (zie [bijlage]);
-
bij volwassenen: audiometrie in de eigen praktijk of in een eerstelijns diagnostisch centrum of bij een audicien.
Evaluatie
-
slechthorendheid waarschijnlijk op basis van otitis media met effusie (zie de gelijknamige NHG-Standaard);
-
slechthorendheid met vermoeden van erfelijke of familiaire aandoeningen, infecties tijdens de zwangerschap, meningitis, bof of (langdurige) intensivecareopname in de voorgeschiedenis;
-
slechthorendheid met vermoeden van andere oorzaken.
-
slechthorendheid die verklaard kan worden door cerumenprop, otitis media acuta, otitis media met effusie, otitis externa, chronische otitis media, barotrauma;
-
gehoorverlies van = 30 dB met vermoeden van:
-
presbyacusis (langzaam progressieve slechthorendheid bij patiënten ouder dan 60 jaar en Rinne normaal, Weber mediaan bij stemvorkonderzoek; zie [bijlage]);
-
lawaaislechthorendheid;
-
gebruik van ototoxische geneesmiddelen;
-
ziekte van Ménièreziekte van Ménière (aanvallen van draaiduizeligheid en oorsuizen);
-
otoscleroseotosclerose (geleidelijk beginnende en langzaam progressieve slechthorendheid, meestal van het geleidingstype, vanaf de leeftijd van 20 jaar, bij 80% 2-zijdig, kan gepaard gaan met oorsuizen of lichte duizeligheid met name bij houdingsveranderingen en hoofdbewegingen, eventueel afwijkingen bij otoscopie zoals een rode gloed achter trommelvlies);
-
cholesteatoomcholesteatoom (persisterend loopoor > 2 weken ondanks behandeling, gehoorverlies bij een geopereerd oor in het verleden, audiogram met geleidingsverlies met een vlakke curve (ongeveer evenveel verlies over alle frequenties), eventuele afwijkingen bij otoscopie zoals een witte massa achter een intact trommelvlies, diep ingetrokken trommelvlies met of zonder granulatie en debris);
-
acousticusneurinoomacousticusneurinoom (geleidelijk langzaam progressieve slechthorendheid);
-
plotseling (eenzijdig) gehoorverlies (verdachte anamnese en Rinne positief, Weber lateralisatie naar goede oor);
-
andere oorzaken.
-
-
gehoorverlies van gemiddeld minder dan 30 dB.
Richtlijnen beleid
Voorlichting
- In geval van cerumenproppen wordt uitgelegd dat cerumenproductie een normaal fysiologisch proces is en dat de gehoorgang doorgaans zichzelf reinigt. Het gebruik van wattenstokjes of andere voorwerpen om de uitwendige gehoorgang te reinigen wordt afgeraden. Cerumen in de gehoorgang is pas een probleem als de cerumenprop de gehoorgang volledig afsluit en tot gehoorverlies, pijn, een verstoppingsgevoel of andere klachten leidt en hoeft alleen dan te worden verwijderd, tenzij de patiënt een hoortoestel heeft want dan kan een prop ook problemen (rondzingen) geven als deze de gehoorgang niet geheel afsluit. Patiënten die vaak last hebben van slechthorendheid door overmatig cerumen kunnen baat hebben bij een oorspuitballonpompje om zelf cerumen te verwijderen.29 Dit is een rubber ballonvormig spuitje met een inhoud van circa 25 ml dat met een tuutje in het oor geplaatst kan worden. Het wordt gevuld met water en door in de ballon te drukken spuit het water in de gehoorgang. Dit kan worden aangeschaft via de apotheek, thuiszorgwinkel of internet. De huisarts wijst de patiënt die oorsmeeroplossende sprays gebruikt of wil gaan gebruiken op het feit dat er geen bewijs is voor de werking ervan.
- Presbyacusis is een normaal verouderingsverschijnsel, waarbij het gehoor geleidelijk vermindert. Verder kan er ook oorsuizen optreden. Harde geluiden ervaart de patiënt vaak als hinderlijk. Ook het richtinghoren kan beperkt zijn, waardoor het verstaan in een lawaaiige omgeving moeilijker wordt. De oorzaak is vaak multifactorieel.15
- LawaaislechthorendheidLawaaislechthorendheid ontstaat door langdurige blootstelling aan geluid van 80 dB of meer. Vlak na het ontstaan van een lawaaibeschadiging is deze vaak nog deels reversibel door rust in een geluidsarme omgeving. Uiteindelijk wordt de schade onomkeerbaar. Preventieve geluidsbeschermende maatregelen, zoals oordopjes of oorkappen, kunnen verdere gehoorschade beperken. Als werkomstandigheden een rol spelen, adviseert de huisarts de patiënt contact op te nemen met de bedrijfsarts. De Arbowet verplicht werkgevers een risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE) uit te voeren, waarin ook de risico’s van blootstelling aan geluid zijn opgenomen. Als het geluidniveau op de werkplek gedurende een 8-urige werkdag gemiddeld 80 dB of meer bedraagt dient de werkgever de werknemers adequate gehoorbescherming en periodiek gehooronderzoek aan te bieden. Vanaf 85 dB zijn werknemers verplicht om gehoorbescherming te gebruiken. De bedrijfsarts kan ook behulpzaam zijn bij andere aanpassingen, zoals infraroodsystemen voor het bijwonen van vergaderingen.
- Bij een barotraumabarotrauma sluit de trommelvliesperforatie in 90% van de gevallen spontaan in enkele weken, waarbij het geleidingsverlies volledig herstelt en het perceptieve verlies vaak grotendeels. Het herstel kan in de meeste gevallen worden afgewacht met het advies het oor droog te houden en drukverhogende momenten (snuiten, hoesten, niezen met gesloten mond, tillen) te vermijden.30
Communicatie met slechthorenden
-
spreek rustig en articuleer duidelijk, praat niet hard en vermijd bijzinnen;
-
houd oogcontact: spreek met uw gezicht naar de ander;
-
houd niets voor uw mond en zorg voor voldoende licht, zodat uw mond goed zichtbaar is; ga niet met uw rug naar het licht toe staan;
-
vermijd achtergrondgeluid: zet de televisie, radio of achtergrondmuziek uit;
-
herhaal eventueel wat u heeft gezegd, zo nodig in andere bewoordingen;
-
vraag aan uw slechthorende patiënt of deze alles goed heeft verstaan, of beter nog; laat de gegeven informatie herhalen;
-
schrijf zaken als namen, adressen, telefoonnummers en data van afspraken op en geef deze aan de patiënt;
-
een handige tip als uw patiënt u niet kan verstaan is om gebruik te maken van uw stethoscoop; laat de patiënt de stethoscoop in zijn oren doen en praat (zachtjes) in de klok.
Behandeling cerumenproppen
Hoortoestellen en hoorhulpmiddelen
Controle
-
bij een traumatische trommelvliesperforatietrommelvliesperforatie (kleiner dan < 50%) zonder penetrerend trauma, en zonder bijkomende klachten zoals duizeligheid of perceptief gehoorverlies. Verwijs de patiënt naar de kno-arts als de perforatie niet is gesloten; mogelijk komt de patiënt in aanmerking voor een myringoplastiek.
-
bij alle patiënten met een gehoorverlies van gemiddeld minder dan 30 dB zonder aanwijzingen voor verklaarbare oorzaken, bij wie de klachten van slechthorendheid persisteren. Meet het gehoorverlies opnieuw door middel van audiometrie. Is het gehoorverlies toegenomen, overweeg dan verwijzing naar een kno-arts of audiologisch centrum. Is het gehoorverlies niet toegenomen, dan hangt het al of niet verwijzen af van de hinder die de patiënt ervaart.34
Consultatie en verwijzing
-
langer dan 3 maanden bestaande slechthorendheid (audiometrisch gemiddeld gehoorverlies van 30 dB of meer aan één of beide oren of afwijkende fluisterspraaktest);
-
slechthorendheid en vermoeden van oorzakelijke factoren zoals gebruik van ototoxische geneesmiddelen, of aandoeningen zoals ziekte van Ménière, otosclerose, cholesteatoom of acousticusneurinoom;
-
barotrauma met persisterend geleidingsverlies na 2 dagen;
-
trommelvliesperforatie kleiner dan 50% van het trommelvlies die niet binnen 3 maanden is gesloten.
-
kinderen tot vier jaar met vermoeden van slechthorendheid zonder afwijkingen bij otoscopisch onderzoek (voor het beleid bij otitis media acuta, otitis media met effusie en otitis externa wordt verwezen naar de gelijknamige NHG-Standaarden); het audiologisch centrum is bij uitstek geschikt om ook bij deze jonge kinderen diagnostiek te verrichten;
-
kinderen tot zes jaar met vermoeden van slechthorendheid door erfelijke of familiaire aandoeningen, infecties tijdens de zwangerschap, meningitis, bof of (langdurige) intensivecareopname in de voorgeschiedenis; of kinderen met bijkomende taal-spraakproblematiek;
-
kinderen tot achttien jaar met vermoeden van perceptieslechthorendheid of permanent geleidingsverlies;
-
patiënten die moeite hebben met het accepteren van het gehoorverlies of hoortoestel, of bij wie door slechthorendheid ondanks hoortoestel of andere aanpassingen communicatieproblemen ontstaan op school, in het werk of in het psychosociaal functioneren. Naast technische revalidatie (hoortoestellen en additionele luisterhulpmiddelen zoals hierboven genoemd), zijn er niet-technische vormen van revalidatie, zoals het trainen van hoorstrategieën, spraakafzien (liplezen), gesprekken met een maatschappelijk werker, en het Arbo-Audiologisch spreekuur voor werkenden;
-
patiënten met meervoudige beperkingen voor diagnostiek en behandelingen die de huisarts niet zelf kan uitvoeren;
-
patiënten met ernstige slechthorendheid (> 70 dB gehoorverlies bij 1000, 2000 en 4000 Hz aan het beste oor).
-
bij sommige beroepen waarbij het aanpassen van hoorhulpmiddelen zinvol kan zijn, ook bij een gehoorverlies van 20 tot 30 dB, met name als de onderlinge communicatie een probleem oplevert, bijvoorbeeld in slechte akoestiek en/of achtergrondrumoer, zoals bij baliepersoneel, en machinisten.
Aandachtspunten voor samenwerkingsafspraken in de regio
-
Zorg voor bekendheid bij zorgverleners van behandelingsmogelijkheden bij de huisarts, kno-arts, audiologisch centrum of audicien.
-
Spreek af hoe de onderlinge bereikbaarheid geregeld is (hiervoor zijn vaak speciale telefoonnummers beschikbaar), zodat de mogelijkheid voor intercollegiale afstemming en overleg wordt geoptimaliseerd.
-
Maak afspraken over doorverwijzen en terugverwijzen naar kno-arts, audiologisch centrum of audicien en naar de huisarts.
-
Maak afspraken over de maximale wachttijd bij verwijzing.
-
Maak afspraken over de wijze van consultatie en bij welke indicaties consultatie nodig geacht wordt.
-
Stem het voorlichtingsmateriaal en de adviezen van de zorgverleners op elkaar af.
-
Spreek af wie wanneer welke voorlichting geeft aan de patiënt bij verwijzing.
-
Spreek af welke informatie in de verwijsbrief opgenomen wordt bij verwijzing naar de tweede lijn. Geef een kopie van een eventueel gemaakt audiogram mee naar de tweede lijn.
-
Maak in onderling overleg afspraken over de momenten van rapportage naar de huisarts en de termijn.
-
Vermeld als verwijzer het doel van de verwijzing, consultatie of overname behandeling. Vermeld in de terugrapportage (specialist) of de patiënt onder behandeling blijft, verder verwezen of terugverwezen wordt.
Totstandkoming
-
dr. J.Q.P.J. Claessen, kno-arts, verbonden aan het Martini Ziekenhuis te Groningen;
-
dr. ir. J.E. van Dijk, klinisch-fysicus audioloog, directeur Audiologisch Centrum Utrecht;
-
dr. J.A.H. Eekhof, huisarts te Leiden en hoofdredacteur van Huisarts en Wetenschap;
-
C.M.M. Emaus, huisarts te Amersfoort;
-
Prof.dr.ir. J.H.M. Frijns, kno-arts en fysicus, hoofd Centrum voor Audiologie en Hoorimplantaten Leiden (LUMC);
-
K.M.A. van Haaren, huisarts te Terheijden en wetenschappelijk medewerker van de afdeling Implementatie van het NHG;
-
P.A.J.S. Mensink, huisarts;
-
M. Mul, huisarts te Hilversum;
-
dr. M.H. Strik, directeur Nederlandse Federatie van Audiologische Centra (FENAC);
-
E. Verlee, huisarts en wetenschappelijk medewerker van de afdeling Richtlijnontwikkeling en Wetenschap (R&W) van het NHG;
-
L. de Vries, huisarts en wetenschappelijk medewerker van de afdeling Richtlijnontwikkeling en Wetenschap van het NHG.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.