Voor het stellen van een diagnose zijn niet alleen de anamnese en het klinisch onderzoek belangrijk maar ook gevoel en ervaring. Daarbij speelt het onderscheid tussen pluis en niet-pluis een grote rol. Het is opmerkelijk dat er nog weinig onderzoek naar het niet-pluisgevoel is gedaan. Het verschijnsel wordt breed erkend, zelfs in uitspraken van tuchtcolleges. Met behulp van gegevens van de Continue Morbiditeits Registratie (CMR) Peilstations onderzochten we kwantitatief waardoor het niet-pluisgevoel bij huisartsen ontstaat, welke acties hieruit voortkomen en hoe voorspellend dit gevoel is voor de diagnose kanker.
Aspecten van het niet-pluisgevoel
Het niet-pluisgevoel kan plotseling of geleidelijk ontstaan en vaak zijn er geen objectieve argumenten voor. Kennis over de voorgeschiedenis en de context van een patiënt kan meespelen. Reflectie op het eigen handelen is een manier om het gevoel bij de diagnosestelling te laten meewegen en het niet-pluisgevoel te leren herkennen. Onderzoek met focusgroepen (huisartsen, experts) liet zien dat het niet-pluisgevoel functioneert als diagnostisch instrument en aanzet tot het zoeken naar objectieve redenen voor dit gevoel. Juist bij een ziekte als kanker, waarbij vroege opsporing van essentieel belang is voor de prognose, kan dit van waarde zijn.
Triggers
In ons onderzoek gaven huisartsen – bij 133 gevallen van niet-pluisgevoel – heel verschillende triggers voor dit gevoel aan. In afnemende frequentie waren dit: onverklaard gewichtsverlies, palpabele tumor (met name in de borst), patiënt verschijnt normaliter zelden op het spreekuur, ongewone duur van klachten of het uiterlijk van de patiënt. Veelal ging het om een combinatie van deze factoren. De huisartsen verwezen meer dan de helft van de patiënten bij wie zij een niet-pluisgevoel hadden direct naar een specialist. Daarnaast waren ook laboratorium-, röntgen- en echo-onderzoek gebruikelijke interventies om tot een diagnose te komen [figuur 1].
Diagnose
Vervolgonderzoek na 3 maanden liet zien dat het niet-pluisgevoel in 65% van de gevallen tot een diagnose leidde. In 35% van alle niet-pluisgevallen werd de diagnose kanker bevestigd en bij 26% van de patiënten ging het om de diagnose die de arts oorspronkelijk vermoedde [figuur 2].
Conclusie
Het onderzoek laat zien dat het niet-pluisgevoel in de meeste gevallen aanleiding is voor actie van de huisarts (verwijzing naar de specialist of verder diagnostisch onderzoek). In tweederde van de gevallen leidde het niet-pluisgevoel tot een diagnose en bij ruim eenderde werd de diagnose kanker bevestigd. Het niet-pluisgevoel blijkt een niet geheel nauwkeurig maar wel waardevol diagnostisch instrument in de huisartsenpraktijk. De waarde van niet-pluisgevoel voor het vroeg diagnosticeren van kanker is onderwerp van nader onderzoek.
Deze voorlopige analyses zijn gebaseerd op data uit 2010, verzameld door huisartsen die participeren in de CMR Peilstations van het NIVEL. Dit netwerk bestaat uit 42 huisartsenpraktijken, verspreid over Nederland, die 0,8% van de Nederlandse patiëntenpopulatie vertegenwoordigen. De samenstelling is representatief wat betreft geografische spreiding en bevolkingsdichtheid. Sinds 1 januari 2010 registreren deze huisartsenpraktijken de consulten waarin de huisarts een niet-pluisgevoel betreffende kanker heeft. In een vragenlijst wordt geregistreerd wat de aanleiding is voor dit gevoel en welke interventie erop volgt. Drie maanden nadien wordt in een follow-upvragenlijst nagegaan welke diagnose is gesteld en of deze conform de geanticipeerde diagnose is. Aanvullend onderzoek naar de waarde van niet-pluisgevoel voor een vroege diagnose kanker wordt financieel ondersteund door de Stichting Stoffels-Hornstra.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.