Samenvatting
Koopman M. Nieuwe ontwikkelingen bij de behandeling van coloncarcinoom. Huisarts Wet 2001;54(8):450-4. Het colorectaal carcinoom (CRC) is één van de meest voorkomende vormen van kanker in Nederland; in de praktijk van de gemiddelde huisarts krijgen jaarlijks ongeveer twee patiënten de diagnose. Belangrijke risicofactoren zijn leeftijd (ouder dan 50), weinig lichaamsbeweging, ongezonde voeding en overgewicht. Patiënten zonder metastasen (stadia I-III) komen in aanmerking voor een in opzet curatieve behandeling, met een redelijk goede prognose. Ongeveer de helft van alle patiënten ontwikkelt uiteindelijk toch metastasen en krijgt palliatieve systemische therapie. Van belang voor de huisarts zijn vooral de bijwerkingen van fluoropyrimidines, oxaliplatine en irinotecan, en die van nieuwe ‘targeted’ middelen zoals bevacizumab, cetuximab en panitumumab. Het onderzoek richt zich momenteel vooral op de identificatie van predictieve factoren die tot een betere selectie van patiënten voor deze behandelingen moeten gaan leiden.
De kern
- Jaarlijks wordt in Nederland bij bijna 12.000 nieuwe patiënten de diagnose colorectaal carcinoom gesteld en overlijden er 5000 aan deze aandoening.
- Gezien de risicofactoren: leeftijd (ouder dan 50), weinig lichaamsbeweging, ongezonde voeding en overgewicht, neemt het aantal nieuwe patiënten nog ieder jaar toe.
- Ook de vijfjaarsoverleving stijgt, door de ontwikkeling van nieuwe behandelingsschema’s en medicamenten.
- Huisartsen zullen vaker patiënten te zien krijgen die behandeld zijn of worden voor een CRC. Belangrijke aandachtspunten zijn mogelijke bijwerkingen van de behandeling, en vooral laagdrempelig overleg met de oncoloog.
Inleiding
Het colorectaal carcinoom (CRC) is één van de meest voorkomende vormen van kanker in Nederland met bijna 12.000 nieuwe patiënten (meer dan 90% ouder dan 50 jaar) en bijna 5000 sterfgevallen in 2007.1 Een huisarts met een gemiddelde praktijk van 2350 patiënten ziet dus per jaar iets minder dan twee nieuwe patiënten met een CRC, maar dat worden er meer want de laatste tijd neemt het aantal patiënten fors toe, met name bij mannen. In het jaar 2015 zal het aantal nieuwe patiënten naar verwachting 14.000 zijn, van wie 8000 ouder dan 65 jaar. Naast leeftijd zijn weinig lichaamsbeweging, ongezonde voeding en overgewicht belangrijke risicofactoren.2 Bij de stadiëring van coloncarcinomen gebruikt men de TNM-classificatie en onderscheidt men vier stadia [tabel 1]. De vijfjaarsoverleving neemt af met het stadium: zij is in stadium I ongeveer 90%, in stadium II 80-85%, in stadium III 60-75% en in stadium IV 5-10%.
Stadium I | T1-2 N0 M0 | chirurgie, geen adjuvante chemotherapie | 90% |
Stadium II | T3-4 N0 M0 | 80-85% | |
| chirurgie, geen adjuvante chemotherapie | ||
| een van de volgende kenmerken aanwezig:
| conform stadium III | |
Stadium III | Tx N1-3 M0 | chirurgie gevolgd door adjuvante chemotherapie (fluoropyrimidine in combinatie met oxaliplatine) | 60-65% |
Stadium IV | Tx Nx M1 | systemische therapie (fluoropyrimidinebevattend schema in combinatie met bevacizumab) | 5-10% |
Stadium I-III: curatieve opzet
De hoeksteen van de curatieve behandeling is chirurgische resectie van de primaire tumor. Bij patiënten zonder aantoonbare uitzaaiingen, dus in stadium I, II en III, is genezing het doel. Toch zal bij ongeveer de helft van deze patiënten de ziekte na verloop van tijd terugkomen in de vorm van metastasen op afstand. Om de kans hierop zo klein mogelijk te maken, krijgen patiënten met een hoog risico op een recidief aanvullende (‘adjuvante’) chemotherapie. Tot 2004 gaf men patiënten in stadium III een adjuvante behandeling die bestond uit een combinatie van het chemotherapeuticum fluorouracil (5FU) met de foliumzuurmetaboliet leukovorine (LV). De werking van 5FU berust op het verstoren van de DNA-synthese, waardoor delende cellen te gronde gaan. Leukovorine versterkt dit effect. Deze middelen werden zes maanden lang eenmaal per maand intraveneus toegediend op vijf achtereenvolgende dagen.3 Na 2004 is de behandeling van patiënten in stadium II en III aangepast op grond van een aantal onderzoeken.4 Voor het totaal van de patiënten met een stadium-II-coloncarcinoom is de overlevingswinst van de adjuvante chemotherapie minder dan 5%, maar voor een subgroep met hoogrisicokenmerken bleek de winst vergelijkbaar met die van stadium III. Het hoge risico wordt met name bepaald door de uitbreiding van de tumor in de omgeving (T4) en een te klein aantal onderzochte lymfeklieren (5 De indicatie voor adjuvante behandeling is dan ook uitgebreid naar patiënten met een hoogrisico stadium-II-coloncarcinoom. Een andere ontwikkeling is de toevoeging van oxaliplatine aan 5FU/LV, waardoor de vijfjaars ziektevrije overleving bij patiënten met een stadium-III-coloncarcinoom steeg van 67,4% naar 73,3%.56 Daarnaast kwamen er orale vormen van 5FU beschikbaar, zoals capecitabine, die minstens zo effectief zijn maar minder bijwerkingen geven.7 De patiënt neemt in deze setting gedurende twee weken tweemaal daags capecitabine in, gevolgd door een week rust. De meest frequente bijwerking is het hand-voetsyndroom: een rode verkleuring van de huid van handpalmen en voetzolen, die soms pijnlijk is en met vervelling gepaard kan gaan. Andere mogelijke bijwerkingen zijn misselijkheid, braken, diarree, moeheid en beenmergsuppressie. Haaruitval treedt doorgaans niet op. Oxaliplatine heeft als meest frequente bijwerking een neuropathie die zich uit in (soms zelfs pijnlijke) tintelingen en/of een doof gevoel in de handen en voeten, dat bij kou verergert. De patiënt krijgt dan ook het advies om tijdens de behandeling geen spullen met blote handen uit de koelkast te pakken en geen koude etenswaren te nuttigen. Duur en ernst van de neuropathie kunnen in de loop van de behandeling toenemen. De neuropathie is meestal (maar niet altijd!) reversibel, en kan herstellen tot een jaar na de laatste oxaliplatinetoediening. Helaas zijn er nog geen effectieve middelen om deze bijwerking te voorkomen en/of te behandelen; de middelen die geregistreerd zijn ter bestrijding van neuropathische pijn zijn slechts bij enkele patiënten effectief. Overige mogelijke bijwerkingen bestaan uit misselijkheid, braken, diarree, allergische reactie, pijn tijdens de infusie, kaakkramp, moeheid, beenmergsuppressie (met name trombopenie) en zelden kaalheid. Oxaliplatine wordt intraveneus toegediend, met 5FU in een tweewekelijks schema (het zogenaamde FOLFOX-schema) en met capecitabine in een driewekelijks schema (CAPOX). Beide schema’s leveren ten opzichte van het oude 5FU/LV-schema ongeveer evenveel overlevingswinst op en gelden tegenwoordig als standaardbehandeling,89 al kiest men op basis van leeftijd en/of comorbiditeit soms nog wel voor monotherapie met 5FU-LV of capecitabine. De waarde van irinotecan en de zogeheten ‘targeted’ therapieën1011 als adjuvante behandeling is nog niet aangetoond. Deze middelen komen aan de orde bij de behandeling van gemetastaseerde ziekte.
Palliatieve behandeling
Ongeveer de helft van de patiënten met een colorectaal carcinoom krijgt afstandsmetastasen. Dit kan zijn op het moment van de primaire diagnose (stadium IV: synchrone metastasen) of op een later moment (metachrone metastasen). In dit laatste geval treden deze metastasen meestal binnen twee tot drie jaar na de primaire diagnose op. Bij een klein deel van de patiënten kunnen de metastasen chirurgisch verwijderd worden. Deze laatste groep patiënten heeft een vijfjaarsoverleving van rond de 40%, en sommigen genezen. De andere patiënten krijgen een palliatieve systemische behandeling, waarbij de mediane overleving rond de twee jaar ligt (zonder behandeling is de overleving zeven à acht maanden). Voor de totale groep patiënten met afstandsmetastasen, dus inclusief de kleine groep bij wie resectie mogelijk is, bedraagt de vijfjaarsoverleving 18%.12 Ook met alleen systemische therapie is langdurige overleving mogelijk, maar dat geldt voor slechts zo’n 10% van de patiënten.
Chemoherapie
Lange tijd was 5FU/LV de enige beschikbare effectieve therapie, die resulteerde in een mediane overleving van elf tot twaalf maanden.14 In de laatste jaren zijn er orale fluoropyrimidines beschikbaar gekomen, zoals capecitabine en uracil/tegafur (UFT), die ongeveer even effectief zijn als 5FU/LV maar beter worden verdragen, al komt het hand-voetsyndroom bij deze orale middelen iets vaker voor.151617181920 Met de komst van irinotecan en oxaliplatine is de mediane overleving verder toegenomen van ongeveer acht tot rond de zeventien maanden. Irinotecan wordt net als oxaliplatine intraveneus toegediend. De belangrijkste bijwerkingen zijn diarree (zowel vroege als late), misselijkheid, braken, kaalheid, moeheid, een cholinerg syndroom tijdens of vlak na de infusie en beenmergsuppressie met het risico op neutropene koorts. Tot 2007 werd een combinatie van een fluoropyrimidine met irinotecan of oxaliplatine beschouwd als standaard voor de eerstelijnsbehandeling van gemetastaseerd CRC. Twee onderzoeken toonden echter aan dat deze combinatietherapie niet tot betere overleving leidde dan het opeenvolgend toedienen van deze middelen.2122 Sequentiële toediening van de beschikbare chemotherapeutica kan dus een goed alternatief zijn bij de behandeling van gemetastaseerd CRC. Toch blijft de combinatiebehandeling, omdat zij tot een hoger responspercentage leidt, de voorkeur houden bij twee groepen patiënten. Dat zijn ten eerste patiënten bij wie men primair een verkleining van de metastasen nastreeft, bijvoorbeeld voor palliatie van lokale symptomen of om resectie van metastasen mogelijk te maken. En ten tweede heeft de combinatietherapie de voorkeur wanneer vervolgbehandelingen minder waarschijnlijk zijn, bijvoorbeeld omdat de conditie van de patiënt bij aanvang van de eerstelijnsbehandeling al matig is. Er is namelijk wel een positieve correlatie tussen het aantal toegediende chemotherapeutica (in totaal dus drie) en de overleving van de patiënt.23 Het merendeel van de patiënten met een gemetastaseerd CRC heeft echter relatief weinig symptomen en/of komt niet in aanmerking voor resectie van metastasen na verkleining door chemotherapie. Bij hen is dus een eerstelijnsbehandeling met fluoropyrimidine monotherapie gerechtvaardigd.
Targeted therapie
Met de komst van een nieuwe klasse geneesmiddelen, de zogeheten doelgerichte of ‘targeted’ therapie, is de overleving van het gemetastaseerd CRC verder toegenomen. Deze middelen remmen specifieke signalen die van belang zijn voor tumorgroei. Drie middelen uit deze categorie, bevacizumab, cetuximab en panitumumab, zijn effectief gebleken bij het gemetastaseerd CRC. Bevacizumab is een monoklonaal antilichaam gericht tegen de vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF). Dit middel remt onder andere de vaatnieuwvorming in de metastasen en daarmee hun bloedvoorziening. Bevacizumab gaf in een combinatie met irinotecan en 5FU een mediane overlevingswinst van vier maanden ten opzichte van behandeling met alleen chemotherapie.24 Toegevoegd aan een CAPOX- of FOLFOX-schema is de winst van bevacizumab mogelijk wat minder groot (twee tot drie maanden),25 misschien doordat het middel in laatstgenoemd onderzoek korter werd toegediend dan de eerstgenoemde situatie. Bevacizumab wordt eenmaal per twee of drie weken intraveneus gegeven. Het middel wordt over het algemeen goed verdragen en heeft minder bijwerkingen dan chemotherapie. De belangrijkste bijwerking is hypertensie, die goed behandeld moet worden. Bij onbehandelde hypertensie bestaat er een klein risico op het ontwikkelen van een reversibel posterieur leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS).13 Dit is een ernstig, maar zeldzaam ziektebeeld waaraan de patiënt kan overlijden. Als de bloeddruk hoger is dan 150/100 mmHg wordt eerst de hypertensie behandeld en de toediening van bevacizumab uitgesteld tot normotensie bereikt is. Andere bijwerkingen van bevacizumab zijn proteïnurie, spierpijn, vertraagde wondgenezing en een licht verhoogd risico op een darmperforatie.11 Patiënten die tijdens de behandeling met bevacizumab geopereerd moeten worden, krijgen het advies de bevacizumab vier tot zes weken voor de ingreep te staken. Cetuximab en panitumumab zijn antilichamen tegen de epidermale groeifactorreceptor (EGFR). Signalen vanuit deze receptor spelen een rol bij celproliferatie, metastasering en vaatnieuwvorming. Het signaal van EGFR naar de celkern wordt doorgegeven via het oncogen KRAS. Als er in dit oncogen een mutatie aanwezig is, staat het signaal op dit niveau ‘aan’ en heeft remming op het meer proximale niveau van de EGFR geen effect. Behandeling met anti-EGFR-antilichamen is dan ook alleen geïndiceerd bij patiënten zonder KRAS-mutatie in de tumor, dus met een zogeheten KRAS-wildtypetumor (ongeveer 60%).26 Van cetuximab en panitumumab is gebleken dat zij de overleving gunstig beïnvloeden in de eerstelijnsbehandeling, in combinatie met chemotherapie, en ook in de laterelijnsbehandelingen, als monotherapie.252728 Beide antilichamen worden intraveneus toegediend in een wekelijks (cetuximab) of tweewekelijks (panitumumab) schema. De belangrijkste bijwerking bestaat uit huid- en nagelafwijkingen die lijken op een acneiforme uitslag, voornamelijk op het gelaat en de romp. Deze huidafwijking kan optreden in verschillende gradaties, en de sterkte van de reactie hangt samen met de respons op de behandeling. De bijwerking wordt behandeld op basis van een stappenplan waarbij de dermatoloog laagdrempelig in consult wordt gevraagd. Andere bijwerkingen zijn allergische reacties (cetuximab), diarree en moeheid.
Aandachtspunten voor de huisarts
Iedere patiënt krijgt voorafgaand aan de behandeling met chemo- en/of targeted therapie uitleg over de bijwerkingen. Gezien het profiel van de bijwerkingen gaat hierbij veel aandacht uit naar de behandeling van misselijkheid/braken en diarree. Vooral bij patiënten die diarree krijgen tijdens een behandeling met capecitabine is het belangrijk dat zij de capecitabine staken en met hun behandelend oncoloog overleggen over de voortgang. Als er tijdens de behandeling koorts optreedt (> 38,5 °C) moet de patiënt direct contact opnemen met het ziekenhuis. Patiënten zullen in dit geval het advies krijgen om naar het ziekenhuis te komen om hun bloedbeeld te laten onderzoeken, aangezien er een ernstige neutropenie kan bestaan waarbij onmiddellijk een behandeling met intraveneuze antibiotica geïndiceerd is. Gezien de complexiteit van de behandelingen krijgen de patiënten het dringende advies om bij bijwerkingen die optreden ondanks de preventieve medicatie, laagdrempelig te overleggen met hun behandelend oncoloog dan wel met een oncologieverpleegkundige (afhankelijk van het beleid in het betreffende ziekenhuis). Uiteraard kunnen ook huisartsen te maken krijgen met vragen van hun patiënten. [Tabel 2] geeft een overzicht van de meest voorkomende bijwerkingen en aandachtspunten. Maar ook hier luidt het advies: de behandelingen zijn complex en aarzel vooral niet om met de oncoloog te overleggen!
Systeemtherapie | Meest voorkomende bijwerkingen | Behandeling | Punt van aandacht |
---|---|---|---|
Alle chemotherapeutica | misselijkheid/braken | metoclopramide, ondansetron, dexamethason | ondansetron kan leiden tot obstipatie |
diarree | loperamide | laagdrempelig overleg met behandelaar | |
koorts | consult ziekenhuis | altijd overleg met behandelaar ivm mogelijkheid neutropenie | |
Fluoropyrimidines (5FU, capecitabine, UFT) | hand-voetsyndroom | vette crème (bijvoorbeeld cremor cetomacrogolis) | |
Oxaliplatine | neuropathie | eventueel pregabaline of gabapentine (door oncoloog) | treedt met name op bij kou, zo nodig handschoenen gebruiken |
Irinotecan | alopecia | in een aantal centra is hoofdhuidkoeling een mogelijkheid | |
Bevacizumab | hypertensie | antihypertensiva (oncoloog) | |
vertraagde wondgenezing | n.v.t. | bevacizumab 4-6 weken voorafgaand aan ingreep staken | |
spierpijn | paracetamol | ||
darmperforatie (zeldzaam) | presentatie SEH | bij buikpijn laagdrempelig overleg | |
Cetuximab/panitumumab | acneiforme uitslag | antibiotica als crème of oraal (oncoloog/dermatoloog) | behandeling door oncoloog in samenwerking met dermatoloog |
diarree | loperamide (oncoloog) | laagdrempelig overleg met behandelaar |
Toekomstige ontwikkelingen
De effectiviteit van chemotherapie en ‘targeted therapie’ is de laatste jaren aanmerkelijk toegenomen, maar toch hebben veel patiënten daarbij nog steeds onvoldoende baat. Er is daarom een dringende behoefte aan kennis die de respons op de behandeling kan voorspellen. Helaas is de enige bruikbare predictieve marker voor anti-EGFR-therapie in de dagelijkse praktijk momenteel de aan- of afwezigheid van een KRAS-mutatie. Veel onderzoek is erop gericht om op basis van het genetische profiel van een tumor te komen tot een individueel gerichte behandeling. Dit onderzoek, op het niveau van eiwitten, RNA en DNA, is vooralsnog niet bruikbaar in de klinische praktijk.
Deze nascholing maakt deel uit van de serie ‘Oncologie’. De afleveringen in de serie verschijnen maandelijks tot H&W 11, het congresnummer over oncologie.
Literatuur
- 1.↲Van Steenbergen LN. Zorg voor darmkankerpatiënten in Zuid-Nederland verder verbeterd. Ned Tijdschr Oncol 2010;7:310-3.
- 2.↲World Cancer Research Fund, American Institute for Cancer Research. Food, nutrition, physical activity and the prevention of cancer: A global perspective. Washington DC: AIRC, 2007.
- 3.↲O’Connell MJ, Laurie JA, Kahn M, Fitzgibbons jr RJ, Erlichman C, Shepherd LE, et al. Prospectively randomized trial of postoperative adjuvant chemotherapy in patiënts with high-risk colon cancer. J Clin Oncol 1998;16:295-300.
- 4.↲Punt CJA. Medicamenteuze behandeling van patiënten met colorectumcarcinoom. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1441-7.
- 5.↲Gray RG, Barnwell J, Hills R, McConkey C, Willimas N, Kerr D. QUASAR: Adjuvant chemotherapy vs observation in patiënts with colorectal cancer; a randomised study. Lancet 2007;370:2020-9.
- 6.↲André T, Boni C, Navarro M, Tabernero J, Hickish T, Topham C, et al. Improved overall survival with oxaliplatin, fluorouracil, and leucovorin as adjuvant treatment in stage II or III colon cancer in the MOSAIC trial. J Clin Oncol 2009;27:3109-16.
- 7.↲Twelves C, Wong A, Nowacki MP, Abt M, Burris H 3rd, Carrato A, et al. Capecitabine as adjuvant treatment of stage III colon cancer. N Engl J Med 2005;352:2696-704.
- 8.↲Schmoll HJ, Cartwright T, Tabernero J, Nowacki MP, Figer A, Maroun J, et al. Phase III trial of capecitabine and oxaliplatin as adjuvant therapy for stage III colon cancer: A planned safety analysis in 1,864 patiënts. J Clin Oncol 2007;25:102-9.
- 9.↲Wolmark N, Yothers G, O'Connell MJ, Sharif S, Atkins JN, Seay TE, et al. A phase III trial comparing mFOLFOX6 to mFOLFOX6 plus bevacizumab in stage II or III carcinoma of the olon: Results of NSABP Protocol C-08. J Clin Oncol 2009;27:18s (abstr. LBA4).
- 10.↲Goldberg RM, Sargent DJ, Thibodeau SN, Mahoney MR, Shields AF, Chan E, et al. Adjuvant mFOLFOX6 plus or minus cetuximab (Cmab) in patiënts (pts) with KRAS mutant (m) resected stage III colon cancer (CC): NCCTG Intergroup Phase III Trial N0147. J Clin Oncol 2010;28:15s (abstr. 3508).
- 11.↲↲Hurwitz H, Fehrenbacher L, Novotny W, Cartwright T, Hainsworth J, Heim W, et al. Bevacizumab plus irinotecan, fluorouracil, and leucovorin for metastatic colorectal cancer. N Engl J Med 2004;350:2335-42.
- 12.↲Kopetz S, Chang GJ, Overman MJ, Eng C, Sargent DJ, Larson DW, et al. Improved survival in metastatic colorectal cancer is associated with adoption of hepatic resection and improved chemotherapy. J Clin Oncol 2009;27:3677-83.
- 13.↲Koopman M, Muller EW, Punt CJA. Reversible posterior leukoencephalopathy syndrome due to bevacizumab. Dis Colon Rectum 2008;51:1425-6.
- 14.↲Modulation of fluorouracil by leucovorin in patiënts with advanced colorectal cancer: evidence in terms of response rate. Advanced Colorectal Cancer Meta-Analysis Project. J Clin Oncol 1992;10:896-903.
- 15.↲Hoff PM, Ansari R, Batist G, Cox J, Kocha W, Kuperminc M, et al. Comparison of oral capecitabine versus intravenous fluorouracil plus leucovorin as first-line treatment in 605 patiënts with metastatic colorectal cancer: Results of a randomized phase III study. J Clin Oncol 2001;19:2282-92.
- 16.↲Van Cutsem E, Twelves C, Cassidy J, Allman D, Bajetta E, Boyer M, et al. Oral capecitabine compared with intravenous fluorouracil plus leucovorin in patiënts with metastatic colorectal cancer: results of a large phase III study. J Clin Oncol 2001;19:4097-106.
- 17.↲Douillard JY, Hoff PM, Skillings JR, Eisenberg P, Davidson N, Harper P, et al. Multicenter phase III study of uracil/tegafur and oral leucovorin versus fluorouracil and leucovorin in patiënts with previously untreated metastatic colorectal cancer. J Clin Oncol 2002;20:3605-16.
- 18.↲Carmichael J, Popiela T, Radstone D, Falk S, Borner M, Oza A, et al. Randomized comparative study of tegafur/uracil and oral leucovorin versus parenteral fluorouracil and leucovorin in patiënts with previously untreated metastatic colorectal cancer. J Clin Oncol 2002;20:3617-27.
- 19.↲Cassidy J, Twelves C, Van Cutsem E, Hoff P, Bajetta E, Boyer M, et al. First-line oral capecitabine therapy in metastatic colorectal cancer: a favorable safety profile compared with intravenous 5-fluorouracil/leucovorin. Ann Oncol 2002;13:566-75.
- 20.↲Van Cutsem E, Hoff PM, Harper P, Bukowski RM, Cunningham D, Dufour P, et al. Oral capecitabine vs intravenous 5-fluorouracil and leucovorin: integrated efficacy data and novel analyses from two large, randomised, phase III trials. Br J Cancer 2004;90:1190-7.
- 21.↲Koopman M, Antonini NF, Douma J, Wals J, Honkoop AH, Erdkamp FL, et al. Sequential versus combination chemotherapy with capecitabine, irinotecan, and oxaliplatin in advanced colorectal cancer (CAIRO): a phase III randomised controlled trial. Lancet 2007;370:135-42.
- 22.↲Seymour MT, Maughan TS, Ledermann JA, Topham C, James R, Gwyther SJ, et al. Different strategies of sequential and combination chemotherapy for patiënts with poor prognosis advanced colorectal cancer (MRC FOCUS): A randomised controlled trial. Lancet 2007;370:143-52.
- 23.↲Grothey A, Sargent D, Goldberg RM, Schmoll HJ. Survival of patiënts with advanced colorectal cancer improves with the availability of fluorouracil-leucovorin, irinotecan, and oxaliplatin in the course of treatment. J Clin Oncol 2004;22:1209-14.
- 24.↲Saltz LB, Clarke S, Díaz-Rubio E, Scheithauer W, Figer A, Wong R, et al. Bevacizumab in combination with oxaliplatin- based chemotherapy as first- line therapy in metastatic colorectal cancer: A randomized phase III study. J Clin Oncol 2008;26:2013-9.
- 25.↲↲Lièvre A, Bachet JB, Boige V, Cayre A, Le Corre D, Buc E, et al. KRAS mutations as an independent prognostic factor in patiënts with advanced colorectal cancer treated with cetuximab. J Clin Oncol 2008;26:374-9.
- 26.↲Jonker DJ, O’Callaghan CJ, Karapetis CS, Zalcberg JR, Tu D, Au HJ, et al. Cetuximab for the treatment of colorectal cancer. N Engl J Med 2007;357: 2040-8.
- 27.↲Cunningham D, Humblet Y, Siena S, Khayat D, Bleiberg H, Santoro A, et al. Cetuximab monotherapy and cetuximab plus irinotecan in irinotecan refractory metastatic colorectal cancer. N Engl J Med 2004;351:337-45.
- 28.↲Van Cutsem E, Köhne CH, Hitre E, Zaluski J, Chang Chien CR, Makhson A, et al. Cetuximab and chemotherapy as initial treatment for metastatic colorectal cancer. N Engl J Med 2009;360:1408-17.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.