Jaren geleden had mijn zus een kat genomen uit het dierenasiel. Het was al een wat ouder beestje. Ze heette Pluisje. Over het algemeen ben ik geen grote poezenvriend maar bij Pluisje was het vanaf het begin af aan anders. Zij trok altijd geheel haar eigen plan. Soms kwam ze rustig naast je op de bank zitten en keek ze je vriendelijk aan. Wanneer je haar na een paar minuten nog niet geaaid had tikte ze met een zacht pootje op je been. Vaak nam ik haar dan op schoot en begon ze tevreden te spinnen. Wanneer ik op wilde staan, gaf ik een zacht klopje op haar rug en vertrok ze rustig van mijn benen. Zo was Pluisje. Ik mis dat beestje nog steeds.
Pluis en niet pluis, bekende begrippen in de huisartsgeneeskunde. Een paar jaar geleden is er zelfs een huisarts op gepromoveerd.1 Ik probeerde het laatst uit te leggen aan een niet medisch geschoolde vriend. Aanvankelijk kwam hij tot de conclusie dat iemand met klachten passend bij een hartinfarct niet pluis is en iemand met een snotneus pluis. Maar dat is het juist niet. Dat is gewoon duidelijk. Pluis en niet pluis is iets gevoelsmatigs, iets waar je zelf meestal niet goed de vinger op kan leggen. Laatst had ik een patiënt bij wie ik tijdens het consult de hele tijd heen en weer geslingerd werd tussen een pluis- en een niet-pluisgevoel. Dat ging als volgt.
Mevrouw Alberts kwam samen met haar man op het spreekuur. Ze had nu twee weken last van een raar gevoel in haar rechter onderbeen. Het gevoel was lastig te omschrijven, een soort tintelingen en verminderd gevoel. Soms was het pijnlijk, maar meestal niet. Ze had een keer krachtsverlies gehad, maar dat was nu hersteld. Verder had ze geen andere klachten, met name geen rugpijn of uitvalsverschijnselen. Bij het lichamelijk onderzoek had ze wat minder gevoel in het hele rechter onderbeen. Ik kon geen andere afwijkingen vinden. Ze was verder gezond, slikte geen medicijnen en was recent gestopt met roken. Het was de eerste keer dat ik het echtpaar zag en aan het dossier te zien kwamen ze ook niet vaak. Mevrouw kwam wat nerveus over. Ze hadden zware weken achter zich want haar man had net een herseninfarct gehad. Ik wist niet goed wat ik met de klacht moest. Uiteindelijk besloot ik om patiënte naar de neuroloog te verwijzen. Eigenlijk met het idee dat er niet zoveel uit zou komen, maar toch wilde ik het niet nog even afwachten. Uiteindelijk blijkt mevrouw Alberts een hersentumor te hebben. Ze neemt het mij kwalijk dat ik haar geen spoedafspraak bij de neuroloog heb gegeven terwijl ze daar tijdens het consult al om gevraagd had.
Mede door de vreselijke diagnose en de boosheid van patiënte heb ik nog veel over dit consult nagedacht. Gedurende het consult voelde ik mijn eigen twijfel over het te voeren beleid. Wacht ik even af hoe de klacht zich verder ontwikkelt of moet ik verder onderzoek doen? Maar wat dan? Ik vond de klacht niet meteen alarmerend maar toch zat het me niet lekker. Het maakte me onzeker dat ik er geen label op kon plakken. Maar op zich gebeurt het wel vaker dat ik klachten niet direct kan duiden. Waarom bleef er nu toch iets knagen? Was het de ongerustheid van het echtpaar dat nu op mij oversloeg? Of was er nog iets? En was dat dan het niet-pluisgevoel? Dit ‘iets’ zou ik zo graag beter vast kunnen pakken, zodat ik het bij toekomstige consulten ook kan gebruiken. Maar ik krijg het niet helder, en hoe langer het consult geleden is hoe moeilijker het is om het gevoel terug te halen. De tijd zal leren hoe goed ik mijn pluis- dan wel niet-pluisgevoel ga onderkennen.
Laatst was ik weer bij mijn zus. Ze heeft al weer een paar jaar een nieuwe kat. Ik zat rustig op de bank in een tijdschrift te bladeren. Opeens voelde ik wat haren langs mijn been strijken en voor ik het wist sprong er een zwart beestje op mijn schoot. Ze draaide met opgeheven staart haar kont richting mijn gezicht en nestelde zich vervolgens. Toen ik rustig wilde gaan verzitten, zette ze vol overgave haar nagels in mijn benen. Van schrik stond ik op, de kat roetsjte met haar nagels een grote haal in mijn broek en snelde de kamer uit. Nee, niet Pluis.
Siri Visser