Samenvatting
Koelewijn-van Loon MS, Van Steenkiste B, Stoffers HE, Grol R, Elwyn G, Van der Weijden T. Praktijkondersteuning bij CVRM. Huisarts Wet 2010;53(6):313-20. Inleiding Volgens de NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement behoren voorlichting en counseling over een gezonde leefstijl tot de taken van praktijkondersteuners. Het is echter niet bekend of voorlichting en counseling effect hebben op de primaire preventie van hart- en vaatziekten. Als praktijkondersteuners patiënten bij het cardiovasculair risicomanagement betrekken, heeft dat dan effect op de leefstijl, het cardiovasculair risico en de risicoperceptie? Methode Ons onderzoek had de vorm van een clustergerandomiseerde, gecontroleerde trial in 25 huisartsenpraktijken met 615 patiënten. De interventie bestond uit risico-inventarisatie, risicocommunicatie, een keuzehulp en motiverende gespreksvoering. Controlepatiënten ontvingen een risico-inventarisatie en de gebruikelijke zorg. Na 12 weken maten we de zelfgerapporteerde risicoperceptie en ongerustheid. Na 1 jaar maten we zelfgerapporteerde uitkomsten voor leefstijl (roken, alcoholgebruik, voeding en bewegen) en achterhaalden we via de praktijkondersteuners het cardiovasculair tienjaarsrisicoprofiel. Resultaten Na 12 weken verbeterde in de interventiegroep de risicoperceptie en nam onterechte ongerustheid af. Na 1 jaar waren er geen significante verschillen tussen de beide groepen wat betreft leefstijl en het cardiovasculair tienjaarsrisico. Conclusie Intensieve begeleiding door praktijkondersteuners die zijn getraind in risicocommunicatie en motiverende gespreksvoering had een positief effect op de risicoperceptie en ongerustheid, maar geen extra effect op leefstijl en het cardiovasculair tienjaarsrisico.
Wat is bekend?
- Een gezonde leefstijl is belangrijk voor de preventie van hart- en vaatziekten, maar veel mensen vinden het moeilijk om hun leefstijl te veranderen.
- Praktijkondersteuners kunnen onderdelen van cardiovasculair risicomanagement overnemen, zoals patiëntenvoorlichting en hulp bij leefstijlverandering.
- Preventieprogramma’s blijken effectief bij cardiovasculaire revalidatie (secondaire preventie).
- Gezamenlijk genomen beslissingen, dus door hulpverlener en patiënt, hebben de voorkeur.
Wat is nieuw?
- Praktijkondersteuners zijn erin getraind om patiënten actief te betrekken bij de besluitvorming rondom primaire preventie van hart- en vaatziekten. Daarbij maken ze gebruik van risicocommunicatie, een keuzehulp en motiverende gespreksvoering.
- Vergeleken met gebruikelijke zorg door de praktijkondersteuner leidde deze benadering tot een verbetering van de risicoperceptie van patiënten. De gevoelens van ongerustheid strookten meer met de grootte van het risico.
- De interventie leidde niet tot een extra verbetering in leefstijl en het cardiovasculaire risico na één jaar.
Inleiding
Omdat een ongezonde leefstijl een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van een hart- of vaatziekte, adviseren richtlijnen voor cardiovasculair risicomanagement (CVRM) om patiënten met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten voorlichting en counseling te geven met betrekking tot roken, voeding, bewegen en alcoholgebruik.12 Deze patiënten krijgen gewoonlijk begeleiding via de huisartsenpraktijk. Er is veel variatie in de mate waarin patiënten leefstijladviezen opvolgen (van 20 tot 90%).3456 Verbetering van de leefstijl vereist interventies die zowel cognitieve, gedragsmatige als affectieve componenten bevatten.7 Het verdient de voorkeur als huisarts en patiënt gezamenlijk beslissingen nemen over de behandeling. Voor weloverwogen en gezamenlijke beslissingen is het nodig dat de huisarts alle informatie over het cardiovasculaire risico en de voor- en nadelen van de verschillende risicoverlagende opties met de patiënt deelt. Bovendien moet hij de persoonlijke waarden en mogelijkheden van de patiënt respecteren, bijvoorbeeld als het gaat om de persoonlijke situatie en de aanwezige sociale steun.8910 Wil gedragsverandering plaatsvinden dan moeten de betrokkenen een juiste inschatting van het risico kunnen maken.11 Veel patiënten hebben echter moeite met het begrijpen en interpreteren van hun cardiovasculaire risico en zijn daardoor ten onrechte optimistisch en gerust of juist onevenredig pessimistisch en ongerust over hun kans op het krijgen van een hart- of vaatziekte.12 Het is niet bekend of leefstijlverbeteringsprogramma’s effectief zijn wat betreft de primaire preventie van hart- en vaatziekten. Bij patiënten die revalideerden van een hart- of vaatziekte heeft onderzoek leefstijlverbeteringen aangetoond.131415 Onderzoeken naar de primaire preventie hebben een kleine, mogelijk belangrijke, vermindering van het cardiovasculaire risico gevonden, maar deze onderzoeken kenden zo hun beperkingen.1617 Volgens de NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement kunnen onderdelen van CVRM, zoals voorlichting en counseling van patiënten bij leefstijlverandering, door een praktijkondersteuner worden uitgevoerd.11819 Wij hebben een implementatieprogramma voor CVRM ontwikkeld, dat bestaat uit 1) het bepalen van het risicoprofiel, 2) risicocommunicatie, 3) het gebruik van een keuzehulp en 4) motiverende gespreksvoering, uitgevoerd door de praktijkondersteuner (zie de box).102021 In dit artikel beschrijven wij het onderzoek naar het effect van de interventie op risicoperceptie, leefstijl en het tienjaarsrisico op hart- en vaatziekten. Wij vermoedden dat het betrekken van patiënten bij beslissingen over CVRM de risicoperceptie zou verbeteren, het opvolgen van leefstijladviezen zou verhogen en het cardiovasculaire risico zou verlagen.
Box De interventie
1. Het risicoprofiel (interventie- en controlegroep) We stelden het tienjaarsrisico op hart- en vaatziekten vast met behulp van de tabel uit de standaard voor cardiovasculair risicomanagement voor patiënten zonder diabetes1 of met een tabel gebaseerd op de UKPDS risk engine24 voor mensen met diabetes. Vanaf hier kreeg de controlegroep de gebruikelijke zorg. 2. Risicocommunicatie Praktijkondersteuners legden het cardiovasculaire risico uit aan de patiënt met behulp van een risicokaart.3031 Ze overhandigden de kaart vervolgens aan de patiënt. 3. De keuzehulp Aan het einde van het consult kreeg de patiënt een keuzehulp, die was aangepast aan de richtlijn voor cardiovasculair risicomanagement. Deze keuzehulp ondersteunt het beslissingsproces van de patiënt dat moet leiden tot een weloverwogen keuze voor een behandeling, die rekening houdt met de waarden van de patiënt.
4. Toegepaste motiverende gespreksvoering Motiverende gespreksvoering is een directieve, persoonsgerichte gespreksstijl, bedoeld om de intrinsieke motivatie tot gedragsverandering van de patiënt te bevorderen door zijn ambivalentie ten aanzien van verandering te verkennen en op te lossen.32 Motiverende gespreksvoering is gebruikt om de motivatie van de patiënt voor gedragsverandering vast te stellen en om deze motivatie te vergroten, om waarden te verhelderen, om doelen en een concreet actieplan op te stellen, en om de positieve en negatieve gevolgen van gedragsverandering duidelijk te maken.333435 Motiverende gespreksvoering is een goede aanvulling op het gebruik van een risicokaart en een keuzehulp, en kan obstakels voor gedragsverandering aanwijzen, zodat de patiënt en de praktijkondersteuner gezamenlijk een beslissing kunnen nemen ten aanzien van het cardiovasculaire risicomanagement. In het tweede consult kwam de praktijkondersteuner terug op de keuzehulp, bijvoorbeeld door te vragen of de informatie goed begrepen was. Vervolgens stelde ze samen met de patiënt de agenda voor het consult op door te vragen over welk onderwerp de patiënt als eerste zou willen praten. Ter ondersteuning van dit proces kon de praktijkondersteuner een kaart gebruiken waarop verschillende risicofactoren stonden afgebeeld, zoals een pakje sigaretten, mensen die bewegen en een doosje medicijnen. De praktijkondersteuner probeerde de motivatie voor gedragsverandering te vergroten door in te gaan op het belang dat de patiënt hechtte aan de gedragsverandering en het vertrouwen dat de patiënt had dat het hem zou lukken. Ten slotte hielp de praktijkondersteuner de patiënt met het formuleren van persoonlijke doelen voor risicovermindering. Ronda en collega’s hebben de toegepaste motiverende gespreksvoering van het IMPALA-onderzoek in detail beschreven.22
4. Toegepaste motiverende gespreksvoering De praktijkondersteuner hielp de patiënt bij het herformuleren van de gestelde doelen voor leefstijlverandering. Zo nodig verwees zij de patiënt door naar een lokale faciliteit, zoals een sportvereniging of een cursus om met stoppen te roken.
Methode
Onderzoeksopzet en -populatie
Het IMproving Patient Adherence to Lifestyle Advice (IMPALA) onderzoek is een clustergerandomiseerde, gecontroleerde trial (RCT), waarbij 615 patiënten uit 25 huisartsenpraktijken in het zuiden van Nederland zijn betrokken. We wierven praktijken in oktober en november 2005, en stratificeerden deze naar 4 geografische regio’s. Een onafhankelijke statisticus voerde de randomisatie uit. Vanwege de training die ze ontvingen, waren de praktijkondersteuners niet blind voor de groep waarin ze zaten. We informeerden de patiënten over het onderzoek, maar spraken daarbij niet over een interventie- of controlegroep. De metingen vonden vooraf, na 12 weken en na 1 jaar plaats. De details van de logistiek van het onderzoek zijn te vinden in het onderzoeksprotocol.21 De Medisch Ethische Commissie van de Universiteit Maastricht keurde het onderzoek goed. Van februari tot augustus 2006 rekruteerden huisartsen en praktijkondersteuners patiënten. De patiënten moesten voldoen aan een of meer van de volgende criteria:
- systolische bloeddruk ≥ 140 mmHg of onder behandeling voor hoge bloeddruk;
- totaalcholesterol ≥ 6,5 mmol/L of onder behandeling voor hoog cholesterol;
- roker van ≥ 50 jaar (man) of ≥ 55 jaar (vrouw);
- diabetes mellitus;
- familiaire aanleg voor hart- en vaatziekten;
- zichtbaar overgewicht.
De inclusiecriteria komen overeen met de in de richtlijn CVRM genoemde redenen voor het opstellen van een risicoprofiel. Patiënten die al een hart- of vaatziekte hadden doorgemaakt, alleen familiaire hypercholesterolemie hadden of voornamelijk begeleiding kregen in de tweede lijn, mochten niet aan het onderzoek meedoen.
Interventie
In beide onderzoeksgroepen delegeerden huisartsen de taak van CVRM aan een praktijkondersteuner. Praktijkondersteuners uit de controlegroep volgden een twee uur durende training over het opstellen van het risicoprofiel. Praktijkondersteuners uit de interventiegroep volgden een tweedaagse training in het opstellen van het risicoprofiel, risicocommunicatie, het gebruiken van de keuzehulp en motiverende gespreksvoering.22 Patiënten in de interventiegroep kregen een intensievere begeleiding (zie de box).
Uitkomstmaten
Na één jaar maten we de leefstijl aan de hand van de zelfgerapporteerde uitkomstmaten roken, verzadigde vetconsumptie, de consumptie van fruit en groenten, bewegen en alcoholgebruik. We bepaalden een samengestelde leefstijlmaat door de zes leefstijlmaten uit te drukken in het al dan niet halen van de aanbeveling en deze uitkomsten bij elkaar op te tellen. Daarbij codeerden we het halen van de aanbeveling als een 1 en het niet-halen ervan als een 0. De samengestelde maat varieerde dus van 0 tot 6. Het tienjaarsrisico op overlijden aan een hart- of vaatziekte bepaalden we met behulp van de risicotabel uit de richtlijn CVRM, die gebaseerd is op SCORE23 (voor patiënten zonder diabetes) of met een risicotabel uit de UKPDS (voor patiënten met diabetes).24 Na één jaar vroegen wij de meest recente gegevens van deze risicofactoren op en bepaalden we aan de hand daarvan nogmaals het tienjaarsrisico. Secondaire uitkomstmaten, die we na twaalf weken maten, waren zelfgerapporteerde risicoperceptie, zowel van het absolute risico als van het risico ten opzichte van gelijken (vergelijkende risicoperceptie), ongerustheid over hart- en vaatziekten, de tevredenheid over de communicatie en het vertrouwen in de genomen beslissing.
Powerberekening
Voor het berekenen van de grootte van de onderzoeksgroep zijn wij uitgegaan van een intraclass correlatiecoëfficiënt van 0,02, een α van 0,05 en een power van 0,80. Om tussen de groepen een absoluut verschil van 15% (50-65%) in het opvolgen van leefstijladviezen te vinden (uitgaande van 50% als gemiddelde bij patiënten met een chronische ziekte) 6 waren 450 patiënten nodig (225 per groep). Om bovendien te compenseren voor 20% uitval na 1 jaar waren 580 patiënten nodig.
Analyse
We toetsten de verschillen tussen de groepen allereerst met een t-test voor continue variabelen (samengestelde leefstijlmaat, vet, fruit en groente, bewegen, cardiovasculair tienjaarsrisico, tevredenheid met de communicatie en vertrouwen in de genomen beslissing) en een chi-kwadraattoets voor dichotome variabelen (roken, alcohol, risicoperceptie en ongerustheid). Daarnaast onderzochten we het effect van de interventie op de zes leefstijluitkomsten met behulp van multiniveauregressieanalyse (achterwaartse analyses). Voor een gedetailleerde beschrijving van deze analyse verwijzen wij naar het protocol.21 We onderzochten het cardiovasculaire risico met behulp van multiniveauregressieanalyse, met het cardiovasculaire risico als afhankelijke variabele. We controleerden voor groep en de voormeting. We gaven een patiënt een hoge risicoperceptie als hij hoger scoorde dan het midden van de schaal. Onjuiste risicoperceptie kent twee vormen: hoogrisicopatiënten die hun risico onderschatten (onjuist optimisme) en laagrisicopatiënten die hun risico overschatten (onjuist pessimisme).25 We bepaalden de juistheid van de risicoperceptie door de score op risicoperceptie (hoog/laag) te combineren met het cardiovasculair tienjaarsrisico (hoog/laag). Een cardiovasculair mortaliteitsrisico van ≥ 5% en het hebben van diabetes definieerden wij als een hoog risico. We noemden een perceptie juist als er sprake was van een hoge risicoperceptie en een hoog risico en vice versa. We beschouwden een patiënt als ongerust indien hij op twee vragen hoger scoorde dan het midden van de schaal – de ene vraag met een antwoordschaal in woorden (altijd tot nooit ongerust) en de andere met een antwoordschaal in cijfers (1 tot en met 10). We bepaalden de terechtheid van (on)gerustheid door ongerustheid (ja/nee) te combineren met het cardiovasculaire risico (hoog/laag), waarbij we ongerustheid in combinatie met een hoog risico terecht noemden, alsook gerustheid in combinatie met een laag risico. We onderzochten de juistheid van risicoperceptie en (on)gerustheid met drie multiniveaumodellen, met de uitkomstmaten als afhankelijke variabelen, en groep, de score bij de nulmeting, leeftijd, geslacht, sociaaleconomische status (SES), hoge bloeddruk, hoog cholesterolgehalte, diabetes en obesitas als onafhankelijke variabelen. Bij alle multiniveauregressieanalyses onderzochten we ook de verschillen tussen subgroepen door interactietermen te gebruiken tussen groep en de score bij de voormeting, leeftijd, geslacht, SES, hoge bloeddruk, hoog cholesterol, diabetes en obesitas. Ten slotte onderzochten we voor leefstijl en het cardiovasculaire risico de verschillen binnen de groepen tussen de voormeting en na één jaar. We toetsten deze verschillen met een gepaarde t-test voor continue variabelen en een McNemar-test voor dichotome variabelen. Alle analyses waren volgens ‘intention to treat’. We beschouwden p ≤ 0,05 als statistisch significant.
Resultaten
Praktijken en patiënten
We bezochten 29 praktijken, waarvan er 4 besloten niet mee te doen (figuur 1). Na de randomisatie viel er 1 controlepraktijk uit, waardoor er 13 praktijken in de interventiegroep zaten en 11 praktijken in de controlegroep. We rekruteerden 615 patiënten: 322 in de interventiegroep en 293 in de controlegroep. In totaal analyseerden we na 1 jaar voor leefstijl 488 patiënten (79%) en voor het cardiovasculaire risico 547 patiënten (89%). Voor de secondaire uitkomstmaten analyseerden we 522 patiënten (85%).
Voormeting
Tabel 1 toont de kenmerken van patiënten, praktijken en praktijkondersteuners. De gemiddelde leeftijd was 57 jaar en 55% van de deelnemers was vrouw. In de interventiegroep rookte 34% en in de controlegroep 19% van de patiënten. In de controlegroep zaten meer patiënten met diabetes en hoge bloeddruk dan in de interventiegroep. Patiënten in de controlegroep hadden verder gemiddeld een hoger cardiovasculair tienjaarsrisico (5,4%), vergeleken met patiënten in de interventiegroep (4,3%).
Interventiegroep | Controlegroep | |||
---|---|---|---|---|
n = 13 | n = 11 | |||
Aantal patiënten per praktijk, gemiddelde ± SD Aantal huisartsen per praktijk, gemiddelde ± SD | 7894 (6642) 4 (3) | 6729 (3076) 4 (1) | ||
Kenmerken POH’s | n = 13 | n = 11 | ||
Leeftijd, gemiddelde ± SD | 38 (7) | 39 (9) | ||
Geslacht (% vrouw) | 13 (100) | 11 (100) | ||
Werkervaring als POH met Diabetes ja (%) gem. aantal jaren ± SD Cardiovasculair risico ja (%) gem. aantal jaren ± SD Hypertensie ja (%) gem. aantal jaren ± SD Algemeen/anders ja (%) gem. aantal jaren ± SD | 8 (53) 3,4 (1,3) 12 (80) 1,8 (1,3) 12 (80) 3,7 (5,3) 11 (73) 4,4 (5,0) | 9 (82) 3,8 (1,4) 9 (82) 1,6 (1,0) 8 (73) 2,7 (1,3) 8 (73) 5,1 (4,5) | ||
Fte werkzaam als POH, gemiddelde ± SD | 0,46 (0,2) | 0,64 (0,2) | ||
n = 304 | n = 285 | |||
Leeftijd in jaren, gemiddelde ± SD | 56 (10) | 58 (10) | ||
Geslacht (% man) | 130 (43) | 134 (47) | ||
Sociaaleconomische status (SES) - Aantal met hoge SES (%) - Aantal met gemiddelde SES (%) - Aantal met lage SES (%) | 76 (26) 123 (42) 92 (32) | 58 (21) 105 (38) 112 (41) | ||
Risicoprofiel | ||||
- Aantal rokers (%) | 100 (34) | 53 (19) | ||
- Systolische bloeddruk (mmHg), gemiddelde ± SD | 144 (19) | 150 (19) | ||
- Aantal met hypertensie, inclusief patiënten onder behandeling met medicatie (%) | 186 (62) | 198 (71)* | ||
- cholesterolratio, gemiddelde ± SD | 4,5 (1,4) | 4,6 (1,4) | ||
- LDL-cholesterol mmol/l, gemiddelde ± SD | 3,7 (1,0) | 3,8 (1,0) | ||
- Aantal met hypercholesterolemie, inclusief patiënten onder behandeling met medicatie (%) | 151 (51) | 104 (37) | ||
- Glucose mmol/l, gemiddelde ± SD | 5,8 (1,0) | 6,0 (1,6) | ||
- Aantal met diabetes (%) | 34 (11) | 49 (17)* | ||
- Aantal met familiaire aanleg voor hart- en vaatziekten (%) - Body mass index (kg/m), gemiddelde ± SD - Aantal met obesitas (%) | 138 (45) 29 (4,9) 117 (39) | 95 (33) 29 (5,3) 95 (33) | ||
- Cardiovasculair tienjaarsmortaliteitsrisico, gemiddelde ± SD - Aantal hoogrisicopatiënten (%) | 4,3 (4,9) 85 (28) | 5,4 (6,3)* 112 (39) |
Nameting
Primaire uitkomsten
De samengestelde maat voor leefstijl verschilde na 1 jaar niet significant tussen de groepen, hoewel de verbetering binnen de interventiegroep significant was (van gemiddeld 3,3 naar 3,7 aanbevelingen die de patiënten haalden, p < 0,001) en de verbetering binnen de controlegroep niet significant was (van 3,4 naar 3,6, p = 0,058). De gemiddelde vetinname was lager in de interventiegroep (p = 0,034) dan in de controlegroep. Het percentage patiënten dat de nationale richtlijn voor groente haalde was ook groter in de interventiegroep (p = 0,045). Zie tabel 2.
Voormeting | Nameting | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Interventie | Controle | p-waarde tussen de groepen | Interventie | Controle | p-waarde tussen de groepen | |
Uitkomstmaten | ||||||
n = 304 | n = 285 | n = 252 | n = 236 | |||
Samengestelde maat voor leefstijl, gemiddelde (SD) | 3,3 (1,2) | 3,4 (1,3) | 0,072 | 3,7 (1,4) | 3,6 (1,2) | 0,332 |
Roken (% ja) | 100 (34) | 53 (19) | 68 (27,3) | 40 (17,5) | 0,011* | |
Vetscore, gemiddelde (SD) | 16,6 (5,7) | 17,2 (5,3) | 0,191 | 14,4 (5,4) | 15,4 (5,4) | 0,034* |
Vetinname, aantal VA (%) | 123 (41) | 93 (33) | 0,049* | 140 (56) | 111 (47) | 0,060 |
Fruit stuks/week, gemiddelde (SD) | 12,1 (9,2) | 13,1 (10,5) | 0,211 | 13,7 (9,8) | 14,1 (11,0) | 0,701 |
Fruit, aantal VA (%) | 117 (39) | 121 (43) | 0,327 | 114 (45) | 108 (46) | 0,907 |
Groenten opscheplepels/week, gemiddelde (SD) | 23,7 (11,2) | 22,7 (12,9) | 0,323 | 25,5 (12,7) | 23,4 (13,3) | 0,087 |
Groenten, aantal VA (%) | 95 (32) | 79 (29) | 0,481 | 93 (39) | 65 (30) | 0,045* |
Alcohol (% ja) | 28 (10) | 30 (11) | 0,585 | 24 (9,9) | 24 (10,8) | 0,753 |
Bewegen minuten/week, matig of intensief, gemiddelde (SD) | 405 (343) | 447 (345) | 0,164 | 460 (362) | 449 (365) | 0,742 |
Bewegen, aantal VA (%) | 183 (60) | 181 (64) | 0,408 | 163 (65) | 153 (65) | 0,973 |
n = 304 | n = 285 | n = 286 | n = 261 | |||
Systolische bloeddruk, gemiddelde (SD) | 144 (19) | 150 (19) | 0,000 | 138 (16) | 142 (16) | 0,004 |
Cholesterolratio, gemiddelde (SD) | 4,5 (1,4) | 4,6 (1,4) | 0,445 | 4,3 (1,3) | 4,3 (1,3) | 0,772 |
Cardiovasculair tienjaarsrisico, gemiddelde (SD) | 4,3 (4,9) | 5,4 (6,3) | 0,025* | 3,8 (4,1) | 4,7 (5,5) | 0,023* |
Hoogrisico, aantal (%) | 85 (28) | 112 (39) | 0,004 | 72 (25) | 99 (38) | |
Beschouwing
Belangrijkste resultaten
Risicocommunicatie, het gebruiken van een keuzehulp en de toepassing van motiverende gespreksvoering, alle uitgevoerd door een praktijkondersteuner, bleken geen extra effect te hebben op de zelfgerapporteerde leefstijl en het tienjaarsrisico op hart- en vaatziekten van patiënten, vergeleken met patiënten die de gebruikelijke zorg ontvingen. Relevante verschillen tussen de groepen vonden we bij de secondaire uitkomstmaten. De juistheid van risicoperceptie en de terechtheid van (on)gerustheid verbeterden in de interventiegroep. Ook was in de interventiegroep de tevredenheid met de communicatie groter dan in de controlegroep.
Verklaringen voor het resultaat
We hebben geen eenduidige verklaring voor het gebrek aan effect in de interventiegroep. Een mogelijke reden is dat er onvoldoende contrast was tussen het handelen van de praktijkondersteuners uit beide groepen. Achteraf bezien denken we dat de controlegroep geen echte controlegroep was, maar meer een tweede interventiegroep. Alle praktijkondersteuners waren namelijk zeer gemotiveerd om deel te nemen aan dit onderzoek en om de kwaliteit van het CVRM te verbeteren. Het lijkt erop dat zij voorlopers waren wat betreft innovatie in de huisartsenpraktijk en dat de algemene standaard van hun handelen hoog was. Daarnaast horen we van praktijkondersteuners dat motiverende gespreksvoering op dit moment een geliefd onderwerp is. Veel praktijkondersteuners krijgen via andere wegen training in deze gespreksmethode. Een tweedaagse training was misschien te kort om de communicatievaardigheden in de interventiegroep daadwerkelijk te verbeteren en voldoende contrast tussen de groepen te bewerkstelligen. Mogelijk is herhaalde training over een langere periode nodig. Een tweede reden voor het gebrek aan effect in de interventiegroep kan het lage risicoprofiel van de deelnemende patiënten zijn. De interventie zou meer effect kunnen hebben bij hoogrisicopatiënten. Onze analyses omvatten alle patiënten, dus ook patiënten die ervoor kozen om hun leefstijl niet te veranderen. Dit kan een mogelijk effect onzichtbaar hebben gemaakt. We zijn voorzichtig met de interpretatie van de gevonden significante effecten bij bepaalde subgroepen, omdat de verschillen veroorzaakt kunnen zijn door het veelvuldig testen. De positieve effecten die we voor risicoperceptie en ongerustheid vonden, kunnen we mogelijk verklaren aan de hand van het gebruik van de risicokaart in combinatie met de training in risicocommunicatie. Dit was duidelijk een nieuw element in de interventie en er lijkt wat dat betreft een echt contrast te bestaan tussen de groepen. Omdat aan ons onderzoek vooral patiënten met een laag risico meededen, werd vooral onterecht pessimisme gecorrigeerd. Dit is een waardevol effect. De verbeterde risicoperceptie en communicatie hebben niet geleid tot een extra effect op de leefstijl na één jaar. Gezamenlijke besluitvorming heeft een positief effect op intermediaire uitkomstmaten, zoals kennis en al dan niet realistische verwachtingen.26 Het effect van gezamenlijke besluitvorming op de leefstijl is niet duidelijk.27 De resultaten van ons onderzoek komen hiermee overeen. Het verbeterde cardiovasculaire tienjaarsrisico in beide groepen was opvallend, aangezien het risico voor de deelnemers laag was. De verbeteringen in leefstijl en het cardiovasculaire risico suggereren dat CVRM door praktijkondersteuners een positief effect kan hebben op deze uitkomsten. Wij vinden de uitkomsten dan ook veelbelovend.
Sterkte-zwakteanalyse
Dit onderzoek was een cluster-RCT in de dagelijkse praktijk. Ondanks onze zorgvuldig uitgevoerde onderzoeksopzet was er sprake van enige bias in de selectie van patiënten. Er zaten significant meer rokers in de interventiegroep dan in de controlegroep, wat mogelijk kwam doordat praktijkondersteuners al door STIVORO waren getraind in motiverende gespreksvoering. Het grotere aantal diabetici in de controlegroep komt doordat praktijkondersteuners uit de controlegroep meer ervaring hadden met diabetesspreekuren (zie tabel 2). Bias in de werving na de randomisatie is een bekend probleem bij cluster-RCT’s.28 We hebben de invloed van deze bias op de resultaten zo klein mogelijk gehouden door in de analyses te controleren voor patiëntkarakteristieken. Controle van de rekrutering was niet wenselijk omdat we de externe validiteit zo groot mogelijk wilden houden. Het aantal gerekruteerde patiënten was volgens de powerberekening voldoende.
Conclusie
We vonden dat een interventie na één jaar geen extra effect had op leefstijl en het cardiovasculaire risico. Deze interventie bestond uit risicocommunicatie, het gebruik van een keuzehulp en toegepaste motiverende gespreksvoering, uitgevoerd door een praktijkondersteuner. We vonden wel een verbetering op de risicoperceptie en de terechtheid van (on)gerustheid. Dit is een waardevol effect, omdat voor een weloverwogen en gezamenlijke beslissing een juiste risicoperceptie nodig is. We concluderen niet dat de interventie geen waarde heeft voor de verbetering van de leefstijl en het cardiovasculaire risico, omdat de praktijkondersteuners in de controlegroep ook erg ervaren leken. Evaluatie van het proces en van de kosten is daarom nodig om te beslissen over verdere implementatie.
Literatuur
- 1.↲↲↲NHG-Standaard Cardiovasculair Risicomanagement. www.nhg.org. Geraadpleegd in maart 2010.
- 2.↲De Backer G, Ambrosioni E, Borch-Johnsen K, Brotons C, Cifkova R, Dallongeville J, et al. European guidelines on cardiovascular disease prevention in clinical practice. Third joint task force of European and other societies on cardiovascular disease prevention in clinical Practice. Eur Heart J 2003;24:1601-10.
- 3.↲Burke LE, Dunbar-Jacob JM, Hill MN. Compliance with cardiovascular disease prevention strategies: a review of the research. Ann Behav Med 1997;19:239-63.
- 4.↲Ashenden R, Silagy C, Weller D. A systematic review of the effectiveness of promoting lifestyle change in general practice. Fam Pract 1997;14:160-76.
- 5.↲Lutfey KE, Wishner WJ. Beyond ‘compliance’ is ‘adherence’. Improving the prospect of diabetes care. Diabetes Care 1999;22:635-9.
- 6.↲↲WHO, Sabate E. Adherence to long-term therapies. Evidence for action. Geneva: World Health Organisation, 2003.
- 7.↲Roter DL, Hall JA, Merisca R, Nordstrom B, Cretin D, Svarstad B. Effectiveness of interventions to improve patient compliance: a meta-analysis. Med Care 1998;36:1138-61.
- 8.↲Eifel P, Axelson JA, Costa J, Crowley J, Curran WJ, Jr., Deshler A, et al. National Institutes of Health Consensus Development Conference Statement: adjuvant therapy for breast cancer, November 1-3, 2000. J Natl Cancer Inst 2001;93:979-89.
- 9.↲O’Connor A, Stacey D, Legare F. Risk communication in practice: the contribution of decision aids. BMJ 2003;327:736-40.
- 10.↲↲Elwyn G, Edwards A, Britten N. What information do patients need about medicines? ‘Doing prescribing’: how doctors can be more effective. BMJ 2003;327:864-7.
- 11.Brewer NT, Chapman GB, Gibbons FX, Gerrard M, McCaul KD, Weinstein ND. Meta-analysis of the relationship between risk perception and health behavior: the example of vaccination. Health Psychol 2007;26:136-45.
- 12.↲Van der Weijden T, Bos LB, Koelewijn-van Loon MS. Primary care patients’ recognition of their own risk for cardiovascular disease: implications for risk communication in practice. Curr Opin Cardiol 2008;23:471-6.
- 13.↲Jolliffe JA, Rees K, Taylor RS, Thompson D, Oldridge N, Ebrahim S. Exercise-based rehabilitation for coronary heart disease. Cochrane Database Syst Rev 2001; Issue 1. Art. No. CD001800.
- 14.↲Ades PA, Pashkow FJ, Nestor JR. Cost-effectiveness of cardiac rehabilitation after myocardial infarction. J Cardiopulm Rehabil 1997;17:222-31.
- 15.↲Van Berkel TF, Boersma H, Roos-Hesselink JW, Erdman RA, Simoons ML. Impact of smoking cessation and smoking interventions in patients with coronary heart disease. Eur Heart J 1999;20:1773-82.
- 16.↲Ebrahim S, Beswick A, Burke M, Davey Smith G. Multiple risk factor interventions for primary prevention of coronary heart disease. Cochrane Database Syst Rev 2006; Issue 4. Art. No. CD001561.
- 17.↲Hooper L, Summerbell CD, Higgins JP, Thompson RL, Clements G, Capps N, et al. Reduced or modified dietary fat for preventing cardiovascular disease. Cochrane Database Syst Rev 2001; Issue 3. Art. No. CD002137.
- 18.↲Laurant M, Reeves D, Hermens R, Braspenning J, Grol R, Sibbald B. Substitution of doctors by nurses in primary care. Cochrane Database Syst Rev 2005; Issue 2. Art. No.CD001271.
- 19.↲Laurant MG, Hermens RP, Braspenning JC, Sibbald B, Grol RP. Impact of nurse practitioners on workload of general practitioners: randomised controlled trial. BMJ 2004;328:927.
- 20.↲Edwards A, Unigwe S, Elwyn G, Hood K. Personalised risk communication for informed decision making about entering screening programs. Cochrane Database Syst Rev 2003; Issue 1. Art. No. CD001865.
- 21.↲↲↲Koelewijn-van Loon MS, Van Steenkiste B, Ronda G, Wensing M, Stoffers HE, Elwyn G, et al. Improving patient adherence to lifestyle advice (IMPALA): a cluster-randomised controlled trial on the implementation of a nurse-led intervention for cardiovascular risk management in primary care (protocol). BMC Health Serv Res 2008;8:9.
- 22.↲↲Ronda G, Koelewijn-van Loon M, Van Steenkiste B, Boer M, Van der Weijden T. Motiverende gespreksvoering. Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2008:148-53.
- 23.↲Conroy RM, Pyorala K, Fitzgerald AP, Sans S, Menotti A, De Backer G, et al. Estimation of ten-year risk of fatal cardiovascular disease in Europe: the SCORE project. Eur Heart J 2003;24:987-1003.
- 24.↲↲Stevens RJ, Kothari V, Adler AI, Stratton IM. The UKPDS risk engine: a model for the risk of coronary heart disease in Type II diabetes (UKPDS 56). Clin Sci (Lond) 2001;101:671-9.
- 25.↲Van der Weijden T, Van Steenkiste B, Stoffers HE, Timmermans DR, Grol R. Primary prevention of cardiovascular diseases in general practice: mismatch between cardiovascular risk and patients’ risk perceptions. Med Decis Making 2007;27:754-61.
- 26.↲O’Connor AM, Bennett CL, Stacey D, Barry M, Col NF, Eden KB, et al. Decision aids for people facing health treatment or screening decisions. Cochrane Database Syst Rev 2009; Issue 3. Art. No. CD001431.
- 27.↲Wood DA, Kotseva K, Connolly S, Jennings C, Mead A, Jones J, et al. Nurse-coordinated multidisciplinary, family-based cardiovascular disease prevention programme (EUROACTION) for patients with coronary heart disease and asymptomatic individuals at high risk of cardiovascular disease: a paired, cluster-randomised controlled trial. Lancet 2008;371:1999-2012.
- 28.↲Puffer S, Torgerson D, Watson J. Evidence for risk of bias in cluster randomised trials: review of recent trials published in three general medical journals. BMJ 2003;327:785-9.
- 29.Perera R, Heneghan C, Yudkin P. Graphical method for depicting randomised trials of complex interventions. BMJ 2007;334:127-9.
- 30.↲Edwards A, Elwyn G, Covey J, Matthews E, Pill R. Presenting risk information – a review of the effects of ‘framing’ and other manipulations on patient outcomes. J Health Commun 2001;6:61-82.
- 31.↲Feldman-Stewart D, Kocovski N, McConnell BA, Brundage MD, Mackillop WJ. Perception of quantitative information for treatment decisions. Med Decis Making 2000;20:228-38.
- 32.↲Rollnick S, Miller WR. What is motivational interviewing? Behav Cogn Psychother 1995;23:325-34.
- 33.↲Burke BL, Arkowitz H, Menchola M. The efficacy of motivational interviewing: a meta-analysis of controlled clinical trials. J Consult Clin Psychol 2003;71:843-61.
- 34.↲Rollnick S, Mason P, Butler C. Health Behavior Change. A guide for Practitioners. 1 ed. London: Churchill Livingstone, 1999.
- 35.↲Rubak S, Sandbaek A, Lauritzen T, Christensen B. Motivational interviewing: a systematic review and meta-analysis. Br J Gen Pract 2005;55:305-12.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.