Reukverlies kan totaal (anosmie) of gedeeltelijk (hyposmie) zijn. Grofweg zijn er twee soorten anosmie: geleidingsanosmie en perceptieanosmie.
Bij geleidingsanosmie kan de lucht de reukspleet niet meer bereiken. Dit kan komen door zwelling van het neusslijmvlies (luchtweginfectie, allergische rinitis, sinusitis), neuspoliepen of problemen met het neustussenschot. Het wegnemen van de obstructie kan de reukstoornis gunstig beïnvloeden. Bij een perceptieanosmie zit het probleem in het reukepitheel, de bulbus olfactorius of in de verbinding daartussen; bij deze variant zijn er geen therapeutische opties.
De meest voorkomende oorzaak van reukverlies is ouder worden (presbyanosmie); bij 1 op de 4 mensen boven de 53 jaar is enige mate van reukverlies vast te stellen. Door het geleidelijke beloop is slechts een deel van deze populatie zich hiervan bewust. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de oorzaak van reukverlies in zo’n 20 tot 40% van de gevallen te wijten is aan een virale bovensteluchtweginfectie (meestal para-influenza type 3), in 20 tot 30% aan nasale en sinusproblematiek en in 10 tot 20% aan een schedeltrauma. In ongeveer een kwart van de gevallen wordt geen oorzaak gevonden.
Minder vaak voorkomende oorzaken zijn medicatie (amfetaminen) en blootstelling aan toxische stoffen (chloor, zware metalen). Verminderd reukvermogen is ook geassocieerd met systeemziekten (Cushing, hypothyreoïdie en diabetes mellitus) en psychiatrische aandoeningen (depressie). Daarnaast kan reukverlies een vroeg symptoom zijn van de ziekte van Parkinson of Alzheimer. Congenitale vormen van anosmie en anosmie door hersentumoren zijn zeldzaam, bij de laatste zeker als er geen andere neurologische afwijkingen zijn.
Naast het verminderen of verdwijnen van de reuk zijn er ook aandoeningen waarbij de geurwaarneming verandert (parosmie) of als onaangenaam wordt ervaren (kakosmie).
De gevolgen van anosmie zijn groot. Reukverlies heeft een blijvende negatieve invloed op de algemene kwaliteit van leven en is geassocieerd met depressies en stemmingswisselingen. Met het wegvallen van het reukvermogen verliezen patiënten het grootste deel van hun smaakbeleving en dat heeft een negatieve invloed op hun eet- en drinkpatroon. Patiënten kunnen zich ook onzeker gaan voelen over hun persoonlijke hygiëne. Daarnaast kan het potentieel gevaarlijke situaties opleveren omdat patiënten rook, gassen en de geur van bedorven voedsel niet meer waarnemen.