Nieuws

Reversibiliteit als maat bij COPD

Gepubliceerd
20 mei 2008

In het MedMet Magazine las ik dat er gereageerd kon worden op de nieuwe
NHG-Standaard COPD. Bij deze wil ik graag een opmerking plaatsen. Ik ben werkzaam als longarts in Enschede en binnen mijn maatschap aanspreekpunt voor huisartsen omtrent COPD. Bij het lezen van de NHG-Standaard viel mij op dat de criteria voor het aanwezig zijn van reversibiliteit zijn veranderd. Voorheen definieerden de huisartsen reversibiliteit als een toename van de FEV1 als percentage van voorspeld met 9% of meer ten opzichte van de FEV1 als percentage van voorspeld voor bronchodilatatie. Dit percentage kwam niet overeen met de 12% of meer toename die Nederlandse longartsen hanteren (conform ERS-criteria). Nu is er sprake van reversibiliteit als de absolute FEV1 met 12% of meer toeneemt ten opzichte van de absolute FEV1 voor bronchodilatatie (conform ATS-criteria). In de stukken miste ik een toelichting hierop en ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom er nu voor een andere waarde is gekozen en waarom deze criteria opnieuw verschillen van de criteria voor longartsen.
Zo veroorzaak je naar mijn mening alleen maar onduidelijkheid bij zowel longartsen als huisartsen. Om een voorbeeld te noemen, tijdens bijscholingen door longartsen voor huisartsen is er nog steeds geen uniformiteit en ontstaat er discussie over welke waarden nu moeten worden gehanteerd. Wanneer longartsen voor huisartsen longfunctie moeten verslaan dan moeten ze daarbij andere criteria hanteren dan wanneer ze deze verslaan voor henzelf of collega specialisten uit het ziekenhuis. Misschien zou het helpen een en ander nader toegelicht te krijgen.

N. Hekelaar

Antwoord

Hartelijk dank voor uw reactie op de oproep om feedback te leveren op de CBO-richtlijnen en de NHG-Standaard over COPD. De motivering om de ERS-criteria voor reversibiliteit (≥ 9% uitgedrukt als percentage van de voorspelde waarde) te vervangen door de criteria van de internationale GINA-richtlijn (FEV1-toename ≥ 12% of – bij een kleiner longvolume – ≥ 200 ml ten opzichte van de prebronchodilatatoire waarde) is te vinden in de NHG-Standaard Astma bij volwassenen (noot 13). Om van een betekenisvolle reversibiliteit te spreken dient de toename ten minste 200 ml te zijn. Dit 200 ml-criterium is vooral relevant bij kleinere volumina (FEV11 ≥1,67 l) – is een toename met 12% of meer altijd groter dan 200 ml. De internationale GINA-richtlijn baseert zich op een consensustekst van een ATS/ERS-werkgroep van de American Thoracic Society (ATS) en de European Respiratory Society (ERS).1 Deze werkgroep baseert zich op een drietal onderzoeken in de algemene populatie en een viertal onderzoeken bij patiënten. De conclusie van de ATS/ERS werkgroep is aldus: ‘There is no clear consensus about what constitutes reversibility in subjects with airflow obstruction. In part, this is because there is no consensus on how a bronchodilator response should be expressed, the variables to be used, and, finally, the kind, dose and inhalation mode of bronchodilator agent. [...]  The current authors recommend using the percent change from baseline and absolute changes in FEV1 and/or FVC in an individual subject to identify a positive bronchodilator response. Values >12% and 200 mL compared with baseline during a single testing session suggest a “significant” bronchodilatation.’ Uit dit citaat blijkt dat er de nodige voetangels en klemmen zijn aan het meten en interpreteren van reversibiliteit. Om niet te veel uit de pas te lopen heeft de werkgroep die de NHG-Standaard Astma bij volwassenen heeft opgesteld, besloten de aanbevelingen van de ATS/ERS-werkgroep op te volgen.

Roeland Geijer

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen