Samenvatting
De Ruijter W, Assendelft WJJ, Macfarlane PW, Westendorp RGJ, Gussekloo J. Routine-ECG’s bij oudste ouderen. De toegevoegde waarde voor cardiovasculair risicomanagement. Huisarts Wet 2009;52(7):318-23. Doel Wij onderzochten of het routinematig maken van ECG’s bij oudste ouderen uit de algemene populatie toegevoegde waarde heeft voor cardiovasculair risicomanagement boven op de informatie die al beschikbaar is uit het medisch dossier. Methode In het kader van de Leiden 85-plus Studie, een prospectief-observationeel onderzoek met 566 deelnemers van 85 jaar (377 vrouwen, 189 mannen) uit de algemene populatie, verkregen we de cardiovasculaire voorgeschiedenis uit medische dossiers van huisartsen. We evalueerden baseline-ECG’s op de aanwezigheid van een oud myocardinfarct en/of atriumfibrilleren. Tijdens vijf jaar follow-up verzamelden we totale en cardiovasculaire mortaliteits- en morbiditeitsgegevens. Resultaten Gedurende de follow-up overleden 262 van de 566 (46%) deelnemers, van wie 102 (39%) aan een cardiovasculaire aandoening. Deelnemers met een cardiovasculaire voorgeschiedenis op 85-jarige leeftijd (284/566, 50%) hadden een verhoogde cardiovasculaire mortaliteit (HR 2,7, 95%-BI 1,8-4,1) en morbiditeit (HRmyocardinfarct 2,1, 95%-BI 1,3-3,6; HRCVA 2,7, 95%-BI 1,6-4,9) in vergelijking met deelnemers zonder cardiovasculaire voorgeschiedenis. Deelnemers met belangrijke afwijkingen op het baseline-ECG (102/566, 18%) hadden een verhoogde cardiovasculaire mortaliteit (HR 1,8, 95%-BI 1,1-2,8), maar geen verhoogde cardiovasculaire morbiditeit in vergelijking met deelnemers zonder deze ECG-afwijkingen. Bij alle deelnemers, zowel met als zonder cardiovasculaire voorgeschiedenis, was de aanwezigheid van belangrijke ECG-afwijkingen niet geassocieerd met een toegenomen cardiovasculaire mortaliteit of morbiditeit. Conclusie Bij oudste ouderen uit de algemene populatie is een cardiovasculaire voorgeschiedenis een sterke voorspeller van cardiovasculaire mortaliteit en morbiditeit. Hoewel abnormale bevindingen op routine-ECG’s bij deze ouderen cardiovasculaire mortaliteit voorspellen, voegt dit geen prognostische informatie toe aan de reeds beschikbare informatie uit medische dossiers. Als goed bijgehouden medische dossiers beschikbaar zijn, is het niet effectief om programmatisch ECG’s bij oudste ouderen te maken.
Wat is bekend?
- Preventie bij cardiovasculaire ziekten is ook bij ouderen effectief, maar toch worden zij vaak onderbehandeld.
- Een routine-ECG identificeert effectief ouderen met een verhoogd risico op cardiovasculaire mortaliteit en versnelde functionele achteruitgang.
Wat is nieuw?
- Cardiovasculaire aandoeningen in het medisch dossier van de huisarts zijn bij oudste ouderen een sterke voorspeller van (cardiovasculaire) mortaliteit en morbiditeit.
- Hoewel atriumfibrilleren en een oud myocardinfarct, gevonden op routine-ECG’s bij oudste ouderen, cardiovasculaire mortaliteit voorspellen, voegen zij geen extra prognostische informatie toe aan de beschikbare informatie uit de medische dossiers van deze ouderen.
- Wanneer goed bijgehouden medische dossiers beschikbaar zijn, is screening van oudste ouderen met een routine-ECG daarom niet effectief.
Inleiding
Hoewel de discussie voortduurt,1 geven vele onderzoeken aan dat preventieve maatregelen bij ouderen met een cardiovasculaire aandoening waarschijnlijk (op zijn minst) even effectief zijn als bij jongere leeftijdsgroepen.23456789 Dit heeft ertoe geleid dat leeftijdsgrenzen geleidelijk zijn verdwenen uit cardiovasculaire richtlijnen.1011121314 In het kader van cardiovasculair risicomanagement identificeert men de meerderheid van oudere patiënten met een cardiovasculaire voorgeschiedenis aan de hand van het medisch dossier dat de huisarts bijhoudt. Desondanks kunnen routinematig gemaakte elektrocardiogrammen (ECG’s) een toegevoegde waarde hebben voor het cardiovasculaire risicomanagement in de populatie ouderen. Dit is nog niet eerder onderzocht. Eerder hebben we laten zien dat het routinematig maken van ECG’s in een populatie van 85-jarigen resulteerde in de opsporing van individuen met atriumfibrilleren (prevalentie 10%) of een eerder doorgemaakt (‘oud’) myocardinfarct (prevalentie 9%). Beide zijn geassocieerd met (cardiovasculaire) mortaliteit en versnelde functionele achteruitgang.15 Omdat men bij ouderen een oud myocardinfarct en atriumfibrilleren klinisch vaak niet herkent,151617 blijven deze ziektebeelden dikwijls onbehandeld. Het programmatisch maken van ECG’s zou identificatie van ouderen met tot dan toe niet herkende cardiovasculaire aandoeningen kunnen verbeteren, en daarmee mogelijk ook de behandeling en prognose van deze patiënten. Tot nu toe heeft men het programmatisch maken van ECG’s bij ouderen uit de algemene populatie niet in de praktijk geïmplementeerd. Om te beoordelen of een dergelijke aanpak zinvol is, moeten we weten of routine-ECG’s waardevolle informatie toevoegen boven op de informatie die bekend is uit het medisch dossier, dat vaak gemakkelijk toegankelijk is en al accurate informatie bevat over de cardiovasculaire status en voorgeschiedenis. Daarom zijn wij nagegaan in een prospectief cohortonderzoek van 566 85-jarige personen uit de algemene populatie, die gedurende 5 jaar gevolgd zijn, of het maken van ECG’s bij deze ouderen een toegevoegde waarde heeft voor cardiovasculair risicomanagement, bovenop de informatie uit bestaande medische dossiers.
Methode
Onderzoekspopulatie
De Leiden 85-plus Studie is een observationeel, prospectief onderzoek onder de algemene populatie van inwoners uit de stad Leiden. Tussen september 1997 en september 1999 hebben 705 in Leiden woonachtige personen de leeftijd van 85 jaar bereikt, waarmee ze kandidaat werden voor deelname aan het onderzoek. Er waren geen selectiecriteria met betrekking tot gezondheid of demografische eigenschappen. We includeerden 599 (85%) personen, die allen informed consent gaven. We bezochten de deelnemers jaarlijks thuis voor face-to-face interviews, bloedafname en een ECG. De Medisch Ethische Commissie van het Leids Universitair Medisch Centrum keurde het onderzoek goed.
Klinische baseline-gegevens
In Nederland hebben alle inwoners een eigen huisarts of, wanneer ze zijn opgenomen in een verpleeghuis, een verpleeghuisarts. De huisarts (of verpleeghuisarts) vroegen we naar de cardiovasculaire voorgeschiedenis van iedere deelnemer. Hierbij maakten we gebruik van gestandaardiseerde vragenlijsten met vragen over actuele en doorgemaakte cardiovasculaire aandoeningen, waaronder een myocardinfarct, CVA, angina pectoris, hartritmestoornissen, perifeer arterieel vaatlijden en hartfalen. Wanneer er sprake was van één of een combinatie van deze aandoeningen, merkten we de cardiovasculaire voorgeschiedenis van de betreffende deelnemer als positief aan. Voor alle deelnemers bepaalden we de klassieke (cardiovasculaire) risicofactoren hypertensie, hypercholesterolemie, diabetes mellitus en (voorgeschiedenis van) roken. We definieerden hypertensie als een voorgeschiedenis van hypertensie bevestigd door de huisarts of als een gemiddelde systolische bloeddruk > 160 mmHg (Korotkov fase I), gemeten op twee momenten, met een gemiddeld interval van twee weken. Als criterium voor een hypercholesterolemie hanteerden we een totaal cholesterolgehalte van ≥ 6,5 mmol/L. Van diabetes mellitus was sprake als de huisarts bevestigde dat de patiënt deze aandoening had, als een niet-nuchtere glucosewaarde boven 11,0 mmol/L lag of als uit de gegevens van de apotheker bleek dat een deelnemer antidiabetica gebruikte. We vroegen alle deelnemers naar hun huidige en vroegere rookgewoonten. Tot de risicogroep van rokers behoorden alle deelnemers die sigaren, sigaretten of pijp rookten of dat in het verleden hadden gedaan.
Baseline-ECG
We maakten de elektrocardiogrammen met een Siemens Sicard 440 (Erlangen, Duitsland) en na afronding van het onderzoek zonden we deze in één bestand naar het ECG Core Laboratory in het Glasgow Royal Infirmary voor geautomatiseerde Minnesota-codering.1819 Daarnaast heeft een van de auteurs (PWM) de ECG’s beoordeeld om coderingsfouten als gevolg van technische oorzaken uit te sluiten. Een oud myocardinfarct en atriumfibrilleren beschouwden we als ‘belangrijke ECG-afwijkingen’, vanwege hun hoge prevalentie en potentiële therapeutische gevolgen. Een oud myocardinfarct definieerden we aan de hand van de Minnesota-codes 1-1 of 1-2 (behalve 1-2-8) en atriumfibrilleren met de Minnesota-code 8-3-1. We informeerden behandelend artsen niet over de ECG-resultaten, tenzij deelnemers tijdens het screeningsbezoek acute klinische symptomen vertoonden en wanneer de voorlopige beoordeling door het ECG-apparaat belangrijke afwijkingen liet zien waarvoor volgens de richtlijnen uit 1997-1999 therapeutische interventies waren geïndiceerd.
Klinische eindpunten
Totale en oorzaakspecifieke mortaliteit. Met behulp van gegevens van de Gemeentelijke Basis Administratie volgden we alle deelnemers tot negentigjarige leeftijd met betrekking tot mortaliteit. Doodsoorzaken verkregen we via het CBS. Deze waren gecodeerd volgens de ICD, versie 10,20 en onderverdeeld in cardiovasculaire (ICD-10-codes I00-I99) en niet-cardiovasculaire oorzaken (alle andere ICD-10-codes). De toekenning van de doodsoorzaak gebeurde onafhankelijk van de ECG-resultaten van dit onderzoek. (Niet-)fataal myocardinfarct. We volgden alle deelnemers tot negentigjarige leeftijd op het krijgen van een niet-fataal en/of fataal myocardinfarct. Een nieuw myocardinfarct op het jaarlijkse ECG definieerden we als het nieuw verschijnen van Minnesota-codes 1-1 of 1-2, dan wel van Minnesota-code 1-3 in combinatie met het nieuw verschijnen van Minnesota-code 5-x in hetzelfde myocardgebied. Een van de auteurs (PWM) was verantwoordelijk voor een visuele bevestiging van alle nieuwe myocardinfarcten op het ECG. Daarnaast verzamelden we jaarlijks bij de huisarts informatie over klinisch bewezen myocardinfarcten. Een fataal myocardinfarct definieerden we op basis van de doodsoorzaakcodes I21-I23 (ICD-10). (Niet-)fataal CVA. Alle deelnemers werden tot negentigjarige leeftijd gevolgd met betrekking tot het optreden van een CVA. Gegevens over klinisch gediagnosticeerde CVA’s verkregen we jaarlijks van de huisarts. Een fataal CVA definieerden we op basis van de doodsoorzaakcodes I61-I69 (ICD-10).
Gegevensanalyse
De incidentie van cardiovasculaire mortaliteit en morbiditeit berekenden we met behulp van de levenstafelmethode en drukten we uit als een percentage per geobserveerd persoonsjaar at risk. Hazardratio’s en 95%-betrouwbaarheidsintervallen berekenden we in een Cox proportional-hazards-model en corrigeerden we voor geslacht, inkomen en opleidingsniveau. We verrichtten de gegevensanalyse met SPSS voor Windows, versie 12.0.
Resultaten
Van de 599 geïncludeerde deelnemers aan de Leiden 85-plus Studie hebben in totaal 566 deelnemers de baseline-metingen afgerond. Als gevolg van mortaliteit daalde dit aantal geleidelijk tot 304 op de leeftijd van 90 jaar (figuur 1). We volgden alle deelnemers met betrekking tot mortaliteit en doodsoorzaken. De jaarlijkse hoeveelheid ontbrekende gegevens varieerde tussen 2 en 5%. Tabel 1 geeft een samenvatting van de baseline-gegevens van alle deelnemers. Bij 284/566 (50%) van alle deelnemers rapporteerde de huisarts een cardiovasculaire voorgeschiedenis en bij 102/566 (18%) van alle deelnemers spoorden we belangrijke ECG-afwijkingen op. Bij 52 (9%) betrof dit een oud myocardinfarct en bij 56 (10%) atriumfibrilleren. Zes deelnemers (1%) hadden beide. Van de klassieke risicofactoren kwamen hypertensie (325/558, 58%) en (een voorgeschiedenis van) roken (271/556, 49%) veel voor.
n | % | |
---|---|---|
Sociodemografische kenmerken | ||
377 | 67 | |
273 | 49 | |
464 | 82 | |
196 | 35 | |
Cardiovasculaire voorgeschiedenis | ||
282 | 50 | |
284 | 50 | |
Specificatie van cardiovasculaire voorgeschiedenis | ||
57 | 10 | |
55 | 10 | |
107 | 19 | |
115 | 20 | |
62 | 11 | |
70 | 12 | |
Belangrijke ECG-afwijkingen | ||
52 | 9 | |
56 | 10 | |
Klassieke risicofactoren | ||
325 | 58 | |
125 | 22 | |
91 | 16 | |
271 | 49 |
Cardiovasculaire voorgeschiedenis | Belangrijke ECG-afwijkingen | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Ja (n = 284) | Nee (n = 282) | Hazardratio | Ja (n = 102) | Nee (n = 464) | Hazardratio | |
Mortaliteit | ||||||
15,9 (13,5-18,4) | 8,5 (6,9-10,2) | 1,9 (1,5-2,4) | 17,0 (12,7-21,3) | 11,0 (9,4-12,5) | 1,4 (1,1-1,9) | |
7,0 (5,3-8,6) | 2,7 (1,8-3,6) | 2,7 (1,8-4,1) | 7,9 (5,0-10,9) | 4,0 (3,1-4,9) | 1,8 (1,1-2,8) | |
9,0 (7,1-10,8) | 5,9 (4,5-7,2) | 1,5 (1,1-2,1) | 9,1 (5,9-12,2) | 6,9 (5,7-8,1) | 1,2 (0,8-1,8) | |
(Niet-)fataal MI | 4,9 (3,5-6,3) | 2,4 (1,5-3,3) | 2,1 (1,3-3,6) | 3,9 (1,8-6,0) | 3,5 (2,6-4,3) | 1,1 (0,6-2,1) |
(Niet-)fataal CVA | 5,5 (4,0-6,9) | 1,9 (1,1-2,7) | 2,7 (1,6-4,9) | 5,3 (2,8-7,7) | 3,1 (2,3-4,0) | 1,6 (0,9-2,8) |
Discussie
Bij oudste ouderen uit de algemene populatie is de aanwezigheid van een cardiovasculaire voorgeschiedenis (in ons onderzoek bij 50%) een sterke voorspeller voor cardiovasculaire mortaliteit en morbiditeit. Daarom is kennis over de cardiovasculaire status en voorgeschiedenis van oudere patiënten, vanuit een goed bijgehouden medisch dossier, de hoeksteen van cardiovasculair risicomanagement voor deze patiënten.21 Dit onderzoek laat zien dat het routinematig maken van ECG’s geen extra prognostische informatie toevoegt over cardiovasculaire risico’s bij oudste ouderen. Dit betekent dat het routinematig maken van ECG’s bij deze ouderen waarschijnlijk niet effectief is wanneer goed bijgehouden medische dossiers beschikbaar zijn. Ons onderzoek is het eerste dat een pragmatische, duale benadering van cardiovasculair risicomanagement op hoge leeftijd beschrijft, omdat we eerst alle relevante klinische gegevens uit beschikbare medische dossiers gebruikten en vervolgens rekening hielden met de resultaten van routine-ECG’s. Eerdere cohortonderzoeken onder ouderen hebben al de waarde van het ECG beschreven voor de opsporing van eerder niet-herkende ECG-afwijkingen.16;17;22-24 Deze onderzoeken hebben zich op één specifieke afwijking gericht, voornamelijk een myocardinfarct of atriumfibrilleren, en niet op beide afwijkingen tegelijk, zoals in ons onderzoek. Verder was de cardiovasculaire voorgeschiedenis in deze onderzoeken gebaseerd op zelfrapportage van de deelnemers, wat bij oudere mensen geassocieerd is met misclassificatie en onderrapportage.25 Dit cohortonderzoek in de algemene populatie heeft een aantal sterke punten. Ten eerste was de werving zeer succesvol en waren de follow-upgegevens bijna compleet dankzij jaarlijkse bezoeken aan de deelnemers en huisartsen. Ten tweede verkregen we gegevens over de cardiovasculaire voorgeschiedenis en nieuwe cardiovasculaire gebeurtenissen uit de medische dossiers die zijn bijgehouden door huisartsen, onafhankelijk van de ECG-resultaten uit het onderzoek. In Nederland, waar het zorgvuldig bijhouden van medische dossiers gebruikelijk is, zijn deze dossiers vaak betrouwbaar, ook omdat inwoners slechts bij één huisartsenpraktijk zijn ingeschreven. Ten derde hebben we de ECG’s in dit onderzoek geëvalueerd met behulp van een gevalideerde en geautomatiseerde methode. Deze is gebaseerd op de Minnesota-code, die vaak in grote epidemiologische onderzoeken wordt gebruikt.1819 Weliswaar raadt men deze methode niet aan voor gebruik in de dagelijkse praktijk, maar dankzij deze methode kunnen we wel ‘observer bias’ vermijden. Bovendien is zij ten minste even accuraat als visuele evaluatie door experts die geblindeerd zijn voor klinische gegevens.2627 Ten slotte hebben we gedurende de follow-up alle uitkomstmaten van het onderzoek verkregen door klinische informatie van huisartsen, jaarlijkse ECG’s en gegevens van gemeentelijke en nationale doodsoorzakenregistraties te combineren, wat de power van het onderzoek verhoogt. Een zogenaamde ‘type-2 fout’ als gevolg van een relatief kleine onderzoeksgroep, blijkend uit de brede 95%-betrouwbaarheidsintervallen in tabel 3, kan echter onze resultaten hebben beïnvloed. Eerdere onderzoeken hebben laten zien dat preventieve maatregelen tegen cardiovasculaire ziekten bij oudere mensen vaak ontbreken.282930 De bevindingen van dit onderzoek hebben gevolgen voor cardiovasculair risicomanagement bij oudere mensen. Als eerste stap kan het van belang zijn om het medisch dossier grondig te doorzoeken op enige vorm van cardiovasculaire voorgeschiedenis, omdat ons onderzoek alleen al op basis van gegevens uit het medisch dossier 50% van de oudste ouderen identificeerde met een verhoogd risico voor (cardiovasculaire) mortaliteit en recidiverende cardiovasculaire gebeurtenissen. Deze ouderen hebben het volste recht op secundaire preventieve behandeling volgens de huidige richtlijnen. Het routinematig maken van ECG’s bij oudste ouderen met een cardiovasculaire voorgeschiedenis voegt geen substantiële risico-informatie toe aan wat al over hen bekend was. Bij deze patiënten zijn de belangrijke ECG-afwijkingen die te zien zijn op een routine-ECG meestal al bekend en daarom hebben ze geen nieuwe therapeutische consequenties. Het routinematig maken van ECG’s bij oudste ouderen zonder cardiovasculaire voorgeschiedenis heeft evenmin toegevoegde prognostische waarde, hoewel 10% van deze ouderen in ons onderzoek eerder nog niet herkend atriumfibrilleren of een oud myocardinfarct hadden. Hoewel de cardiovasculaire mortaliteits- en morbiditeitsrisico’s in deze groep deelnemers niet significant verhoogd waren, zullen clinici toch zelf de afweging moeten maken of therapeutische en secundair preventieve maatregelen bij deze patiënten zijn geïndiceerd. Dit maakt de interpretatie van de betekenis van deze niet eerder herkende ECG-afwijkingen nog gecompliceerder. Concluderend kunnen we zeggen dat het structureel maken van routine-ECG’s bij oudste ouderen met of zonder een cardiovasculaire voorgeschiedenis geen prognostische waarde heeft boven op de beschikbare informatie uit hun medische dossiers. Dit betekent dat we het screenen van ouderen door middel van routine-ECG’s niet aanbevelen. Het bestuderen van medische dossiers van oudere patiënten op zoek naar een cardiovasculaire voorgeschiedenis speelt echter een sleutelrol in hun cardiovasculaire risicostratificatie. Van de oudste ouderen wordt daarmee 50% geïdentificeerd als kandidaat voor preventieve maatregelen. Het is daarom belangrijk dat huisartsen medische dossiers nauwkeurig bijhouden.
Literatuur
- 1.↲Strandberg TE, Pitkala KH, Berglind S, Nieminen MS, Tilvis RS. Multifactorial intervention to prevent recurrent cardiovascular events in patients 75 years or older: The Drugs and Evidence-Based Medicine in the Elderly (DEBATE) study: A randomized, controlled trial. Am Heart J 2006;152:585-92.
- 2.↲Antithrombotic Trialists’ Collaboration. Collaborative meta-analysis of randomised trials of antiplatelet therapy for prevention of death, myocardial infarction, and stroke in high risk patients. BMJ 2002;324:71-86.
- 3.↲Bulpitt CJ. Secondary prevention of coronary heart disease in the elderly. Heart 2005;91:396-400.
- 4.↲Fox KM, Bertrand M, Ferrari R, Remme WJ, Simoons ML, Remme WJ, et al. Efficacy of perindopril in reduction of cardiovascular events among patients with stable coronary artery disease: Randomised, double-blind, placebo-controlled, multicentre trial (the EUROPA study). Lancet 2003;362:782-8.
- 5.↲Gottlieb SS, McCarter RJ, Vogel RA. Effect of beta-blockade on mortality among high-risk and low-risk patients after myocardial infarction. N Engl J Med 1998;339:489-97.
- 6.↲Gotto AM, Jr. Statin Therapy and the Elderly: SAGE Advice? Circulation 2007;115:681-3.
- 7.↲Hunt D, Young P, Simes J, Hague W, Mann S, Owensby D, et al. Benefits of pravastatin on cardiovascular events and mortality in older patients with coronary heart disease are equal to or exceed those seen in younger patients: Results from the LIPID trial. Ann Intern Med 2001;134:931-40.
- 8.↲Shepherd J, Blauw GJ, Murphy MB, Bollen ELEM, Buckley BM, Cobbe SM, et al. Pravastatin in elderly individuals at risk of vascular disease (PROSPER): A randomised controlled trial. Lancet 2002;360:1623-30.
- 9.↲Wei L, Ebrahim S, Bartlett C, Davey PD, Sullivan FM, MacDonald TM. Statin use in the secondary prevention of coronary heart disease in primary care: cohort study and comparison of inclusion and outcome with patients in randomised trials. BMJ 2005;330:821.
- 10.↲Clinical Guideline A. Prophylaxis for patients who have experienced a myocardial infarction. London, UK: National Institute for Clinical Excellence, 2006.
- 11.↲De Backer G, Ambrosioni E, Borch-Johnsen K, Brotons C, Cifkova R, Dallongeville J, et al. European guidelines on cardiovascular disease prevention in clinical practice – Third Joint Task Force of European and other Societies on Cardiovascular Disease Prevention in Clinical Practice. Eur Heart J 2003;24:1601-10.
- 12.↲Fuster V, Ryden LE, Cannom DS, Crijns HJ, Curtis AB, Ellenbogen KA, et al. ACC/AHA/ESC 2006 Guidelines for the management of patients with atrial fibrillation: A report of the American College of Cardiology/American Heart Association Task Force on Practice Guidelines and the European Society of Cardiology Committee for Practice Guidelines (Writing Committee to revise the 2001 Guidelines for the management of patients with atrial fibrillation): Developed in collaboration with the European Heart Rhythm Association and the Heart Rhythm Society. Circulation 2006;114:e257-e354.
- 13.↲Smith SC, Allen J, Blair SN, Bonow RO, Brass LM, Fonarow GC, et al. AHA/ACC guidelines for secondary prevention for patients with coronary and other atherosclerotic vascular disease: 2006 update – Endorsed by the National Heart, Lung, and Blood Institute. Circulation 2006;113:2363-72.
- 14.↲Williams MA, Fleg JL, Ades PA, Chaitman BR, Miller NH, Mohiuddin SM, et al. Secondary prevention of coronary heart disease in the elderly (with emphasis on patients ≥ 75 years of age): An American Heart Association Scientific Statement from the Council on Clinical Cardiology Subcommittee on Exercise, Cardiac Rehabilitation, and Prevention. Circulation 2002;105:1735-43.
- 15.↲↲De Ruijter W, Westendorp RGJ, Macfarlane PW, Jukema JW, Assendelft WJJ, Gussekloo J. The routine electrocardiogram for cardiovascular risk stratification in old age: The Leiden 85-Plus Study. J Am Geriatr Soc 2007;55:872-7.
- 16.↲Nadelmann J, Frishman WH, Ooi WL, Tepper D, Greenberg S, Guzik H, et al. Prevalence, incidence and prognosis of recognized and unrecognized myocardial infarction in persons aged 75 years or older: The Bronx Aging Study. Am J Cardiol 1990;66:533-7.
- 17.↲Sheifer SE, Gersh BJ, Yanez ND, III, Ades PA, Burke GL, Manolio TA. Prevalence, predisposing factors, and prognosis of clinically unrecognized myocardial infarction in the elderly. J Am Coll Cardiol 2000;35:119-26.
- 18.↲↲Macfarlane PW, Latif S. Automated serial ECG comparison based on the Minnesota code. J Electrocardiol 1996;29 Suppl:29-34.
- 19.↲↲Prineas RJ, Crow RS, Blackburn H. The Minnesota code manual of electrocardiographic findings: standards and procedures for measurement and classification. Boston, USA: Wright, 1982.
- 20.↲International Statistical Classification of diseases and Related Health Problems, 10th revision. Geneva, Switzerland: World Health Organization, 1992.
- 21.↲Mitka M. Electronic Health Records, After-Hours Care Lag in US Primary Care Practices. JAMA 2006;296:2913-14.
- 22.Benjamin EJ, Wolf PA, D’Agostino RB, Silbershatz H, Kannel WB, Levy D. Impact of atrial fibrillation on the risk of death. Circulation 1998;98:946-52.
- 23.Sheifer SE, Manolio TA, Gersh BJ. Unrecognized myocardial infarction. Ann Intern Med 2001;135:801-11.
- 24.Wolf PA, Abbott RD, Kannel WB. Atrial-fibrillation as an independent risk factor for stroke – the Framingham-Study. Stroke 1991;22:983-8.
- 25.↲O’Donnell CJ, Glynn RJ, Field TS, Averback R, Satterfield S, Friesenger GC, et al. Misclassification and under-reporting of acute myocardial infarction by elderly persons: implications for community-based observational studies and clinical trials. J Clin Epidemiol 1999;52:745-51.
- 26.↲Kors JA, Van Herpen G, Wu J, Zhang Z, Prineas RJ, Van Bemmel JH. Validation of a new computer program for Minnesota coding. J Electrocardiol 1996;29 Suppl:83-8.
- 27.↲Tuinstra CL, Rautaharju PM, Prineas RJ, Duisterhout JS. The performance of three visual coding procedures and three computer programs in classification of electrocardiograms according to the Minnesota Code. J Electrocardiol 1982;15:345-50.
- 28.↲Ramsay SE, Whincup PH, Lawlor DA, Papacosta O, Lennon LT, Thomas MC, et al. Secondary prevention of coronary heart disease in older patients after the national service framework: population based study. BMJ 2006;332:144-5.
- 29.↲Sudlow M, Rodgers H, Kenny RA, Thomson R. Population based study of use of anticoagulants among patients with atrial fibrillation in the community. BMJ 1997;314:1529-30.
- 30.↲Tran CTT, Laupacis A, Mamdani MM, Tu JV. Effect of age on the use of evidence-based therapies for acute myocardial infarction. Am Heart J 2004;148:834-41.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.