Achtergrond De IgE-gemedieerde aandoeningen van het atopisch syndroom – astma, hooikoorts, constitutioneel eczeem en voedselallergie – komen veel voor. De belangrijkste uiting van voedselallergie is koemelkallergie. Daarvan is de prevalentie 1,8%. Soja-allergie komt veel minder vaak voor: 0,5%. Borstvoeding beschermt tegen voedselallergie. De (vele) kinderen die niet uitsluitend borstvoeding krijgen, worden blootgesteld aan allergenen zoals koemelk en lopen dus het risico op een allergie voor koemelk. Uitgaande van de veronderstelling dat soja minder allergeen is dan koemelk, is het mogelijk dat voeden met van soja afgeleide producten op zuigelingenleeftijd beschermt tegen het ontstaan van atopische aandoeningen. Doel Het bepalen van de rol van soja bij het voorkomen van allergie en voedselintolerantie bij zuigelingen. Het gaat daarbij niet om de behandeling van zuigelingen met vastgestelde allergie. Zoekstrategie en uitkomstmaten Met de standaardzoekstrategie van de Cochrane Neonatal Review Group werd zonder taalrestrictie in het Cochrane Controlled Trials Register, Medline, Embase en Cinahl gezocht naar (quasi-)gerandomiseerde onderzoeken waarin op soja gebaseerde voeding werd vergeleken met borstvoeding, op koemelk gebaseerde voeding of hypoallergene voeding. Trials met minder dan 80% follow-up werden uitgesloten van de review. De belangrijkste uitkomstmaten waren: uitingen van het atopisch syndroom (astma, allergische rhinitis, constitutioneel eczeem en voedselallergie) en voedselintolerantie. Resultaten Vijf onderzoeken met in totaal 1215 kinderen voldeden aan de insluitingscriteria. Alle 1215 kinderen hadden een verhoogd risico op atopie op basis van een positieve eerstegraads gezinsanamnese. De kinderen werden 1,5 tot 10 jaar gevolgd. Alle onderzoeken vergeleken op soja gebaseerde voeding met op koemelk gebaseerde voeding. Bij 2 onderzoeken was bovendien sprake van een groep zuigelingen die hypoallergene voeding kregen. Uit de meta-analyse van de 3 onderzoeken van goede kwaliteit bleek dat er voor geen enkele uitkomst enig gunstig effect was. Dit gold voor de vergelijking koemelk versus soja. In vergelijking met hypo-allergene voeding hebben zuigelingen die soja gebruiken een grotere kans op atopie, met name op eczeem en voedselallergie. Een onderzoek van slechte kwaliteit (onduidelijke allocation concealment, 19,5% uitvallers) rapporteerde voor sojagebruikers wel een verminderde kans op een aantal atopische aandoeningen. Conclusie Op soja gebaseerde zuigelingenvoeding heeft geen plaats in de preventie van atopie of voedselintolerantie bij zuigelingen met verhoogd risico op atopie of voedselintolerantie.
Commentaar
De conclusies van deze systematische review kunnen zonder probleem worden overgenomen: soja is niet beter dan koemelk en slechter dan hypoallergene voeding. Er is dus geen plaats voor soja bij de preventie van atopische aandoeningen. Dit is aangetoond voor zuigelingen met verhoogd risico, maar geldt ook voor zuigelingen zonder verhoogd risico omdat in die groep a priori het te verwachten effect nog kleiner zal zijn. Het ontbreken van een effect van soja zou kunnen berusten op een plaatsvervangende toename van allergie voor soja. Hiervoor werden in één onderzoek aanwijzingen gevonden in de vorm van een niet-significante trend naar soja-allergie. Het meest gunstige effect voor soja (versus koemelk) werd gezien bij de uitkomst ‘koemelkallergie’. Het betrouwbaarheidsinterval van het effect omvat daar weliswaar de lijn van geen effect, maar een klinisch betekenisvol gunstig resultaat voor soja – in de zin van een verminderd aantal gevallen van koemelkallergie – is zeker verenigbaar met de data. Wanneer men echter kijkt naar de vergelijking tussen soja en hypoallergene voeding, dan is hypoallergene voeding statistisch significant en klinisch relevant beter. Dus: geen soja meer adviseren op het consultatiebureau of in de spreekkamer van de huisarts. Peter Lucassen
Reacties
Er zijn nog geen reacties.