Huisartsen verkeren in de regel in eenvoudig gezelschap: hun patiënten. Dat geldt ook voor mij. Soms echter weet ik mij in hoger sferen te manoeuvreren. Zo was ik aanwezig op de besloten viering van het 150- jarig bestaan van de Gezondheidsraad (in aanwezigheid van de queen). Was ik hiervoor uitgenodigd? Natuurlijk niet. De commissies van de Gezondheidsraad worden sowieso voornamelijk bevolkt door wetenschappers die bij voorkeur nimmer een patiënt onder ogen zien. En als er al een huisarts in zit, dan is-ie meestal niet praktiserend. Gelukkig onderscheidde het Gezondheidsraad-festival zich niet van een Idolsconcert of een eenmalig optreden van de Rolling Stones: er ontstond een levendige ruilhandel in kaartjes, al gingen de zwarthandelaren in dit geval gekleed in stemmig grijs, met als meest opwindende detail een enkel krijtstreepje. Kortom, via-via wist ik een plekje te bemachtigen. Ik beken, het werd een leuke middag. Vooral dankzij Inez de Beaufort, hoogleraar ethiek in Rotterdam, die een ‘tegen(d)raads’ praatje verzorgde. Vol ironie ging zij het eerbiedwaardige karakter van de gezondheidsraadsleden te lijf: ‘Wie lid is van de raad, is vermoedelijk wel Tamelijk Knap. Wie secretaris is, is én Tamelijk Knap én Eigenwijs. Al is de genetische predispositie tot eigenwijzigheid nog niet te lokaliseren, secretarissen hebben zo'n gen gemeenschappelijk.’ De Beaufort verwees er niet naar, meen ik, maar ik moest onmiddellijk denken aan het laatste rapport van de Gezondheidsraad dat ik las: Publiekskennis Genetica. Genetica is vreselijk in. Het publiek wordt overspoeld door de ontdekking van ziektegenen, het klonen van dier en mens, DNA-onderzoek door justitie en gemodificeerd voedsel. Genentellers krijgen miljoenen aan onderzoeksgelden, waar ze in mijn ogen niets anders zijn dan telraamwetenschappers. En beklijft dit allemaal? Nee. Het lekenpubliek is volgens het rapport bijkans onwetend over het effect van genen, de interactie met andere factoren zoals voeding en leefstijl enzovoort. Bovendien bestaan er allerlei misverstanden. Zorgwekkend want: ‘Kennis daarover onderstreept de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Naast enige inhoudelijke kennis is het gewenst dat burgers weten hoe ze advies kunnen vragen.’ De Raad zoekt de oplossing in de richting van ‘onderwijs, algemene voorlichting en de positie van de huisarts.’ De huisarts…? Joke Lanphen, zelf huisarts, constateert in hetzelfde rapport dat er in de huisartsenpraktijk weinig vragen over genetica leven. De huisarts is bovendien vaak niet in staat om de zeer gespecialiseerde kennis over erfelijke aandoeningen over te brengen, en heeft ook gewoon onvoldoende weet van genetica. Daarom moet in de nascholing veel meer aandacht komen voor genetica, want anders ontstaat een ‘lost generation’ van huisartsen. Ik las dit alles met stijgende verbazing. Want al die inspanningen (veel meer nascholing voor die paar consulten in de praktijk) moet de kernrol van de huisarts onderstrepen: ‘het verwijzen naar klinisch genetici, kinderartsen of andere specialisten’. De Gezondheidsraad mag dan 150 jaar bestaan, veel lijkt er niet veranderd te zijn. Wanneer er ook maar iets niet deugt in de gezondheidszorg, dan wijst de vinger als in een reflex naar de huisartsen. Hun kennis schiet tekort, zij moeten bijscholen en zij moeten vooral verwijzen. Huisartsgeneeskunde behoudt dus zijn klassieke rol: een verwijsfabriek. Iemantsverdriet
Reacties
Er zijn nog geen reacties.