Gemiddeld ziet de huisarts eens per maand een patiënt met een vergrote lymfeklier. Dit is meestal een reactie op een infectie of wond in het drainagegebied, maar soms een uiting van een gegeneraliseerde lymfekliervergroting. Ook lipomen en fibroadenomen kunnen een onderhuidse zwelling geven. Verder kan zwelling van de submandibulaire speekselklier of een kieuwboogcyste (vooral bij kinderen) een zwelling bij de kaak veroorzaken.
De immuunrespons die in reactie op een infectie ontstaat, is na drie tot vier weken over het hoogtepunt heen. Eerst kunnen de klieren dan nog vrij groot zijn, maar een kliervergroting is verdacht als deze langer dan een maand bestaat en groter is dan een centimeter. Dit geldt niet voor kinderen: bij hen zijn met name opgezette klieren in de hals een veelvoorkomende reactie op bovensteluchtweginfecties.
Hoe ouder, hoe groter het risico op maligniteit. Uiteraard is de kans op een metastase groot bij degenen die al eerder kanker hebben gehad. Roken en overmatig alcoholgebruik vergroten de kans op een tumor in de orofarynx.
Een vaste (of ‘rubberachtige’) consistentie van de klier is verdacht, evenals een pijnloze klier die langzaam in omvang toeneemt. Pijn past meer bij een ontsteking. De plaats is ook van belang: een supraclaviculaire klier is zeldzaam, maar direct verdacht (hoort bij lymfeafvoer van schildklier, thorax, mamma, buik, ovarium en prostaat). Ook laag cervicale klieren zijn eerder verdacht omdat die kunnen passen bij een maligniteit van mond/keelholte en larynx.
Infecties – zoals het epstein-barrvirus (EBV), cytomegalovirus (CMV), toxoplasmose en tuberculose – kunnen een gegeneraliseerde lymfekliervergroting veroorzaken. Verder kunnen tropische aandoeningen en soa’s (waaronder hiv) de oorzaak zijn. Zeldzaam is serumziekte als reactie op medicatie.
Primair maligne lymfomen kunnen zich zowel solitair als gegeneraliseerd manifesteren. Vaak gaat dit gepaard met algemeen ziek zijn, koorts, nachtzweten en afvallen.
Aanvullend laboratoriumonderzoek is in het algemeen weinig specifiek. Alleen bij EBV en de ziekte van Hodgkin is er in de beginfase een typerend beeld met atypische lymfocyten. Serologisch onderzoek naar EBV of CMV is specifiek, maar heeft geen therapeutische consequenties. Bij zwangeren kan het aantonen van toxoplasmose gevolgen hebben voor het beleid.
Cytologische puncties zijn bruikbaar om materiaal te verzamelen voor pathologisch of microbiologisch onderzoek, maar door ‘sampling error’ kan een maligniteit worden gemist, met name bij maligne lymfomen. Een excisiebiopt heeft dan de voorkeur.