H&W maakt gebruik van functionele cookies die strikt noodzakelijk zijn voor de werking van de website en analytische cookies om inzicht te krijgen in de werking en effectiviteit van de website.
H&W maakt gebruik van functionele cookies die strikt noodzakelijk zijn voor de werking van de website. We gebruiken analytische cookies om de website te verbeteren. Tevens gebruiken we cookies voor advertenties. U kunt hieronder aangeven welke cookies u toestaat. We gebruiken de volgende cookies:
Door in te loggen op HAweb krijgt u toegang tot de artikelen op HenW.org.
Beste abonnee, je hebt toegang tot HenW.org door in te loggen met je HAwebSSO-account. Onlangs heb je mail van ons ontvangen hoe je dit account kunt activeren. Hulp nodig bij het aanmaken van een nieuwe inlog? Heb je vragen? Neem dan contact op met onze supportteam via contactcentrum@nhg.org.
Huisartsen beoordelen regelmatig kinderen met koorts. Om ernstige morbiditeit en mortaliteit te voorkomen, is verwijzing naar de tweede lijn aangewezen bij vermoeden van een ernstige infectie. Rotterdams onderzoek wijst uit dat huisartsen op de huisartsenpost in deze gevallen conservatief zijn in hun verwijsbeleid, soms ondanks de aanwezigheid van alarmsymptomen. Tijd om de indicatie voor verwijzing aan te passen?
De NHG-Standaard Kinderen met koorts geeft aan dat een verwijzing geïndiceerd is voor kinderen jonger dan 1 maand, tussen 1-3 maanden zonder duidelijk focus of aanwezigheid van één of meer alarmsymptomen. Yvette van Ierland et al. wilden weten in hoeverre aanwezigheid van alarmsymptomen een rol speelt bij de keus om wel of niet te verwijzen. Daarnaast werd gekeken hoeveel kinderen ‘terecht’ werden verwezen conform de standaard.
Ze includeerden 9794 kinderen die zich op de huisartsenpost meldden met koorts. In totaal werden 794 (8,1%) van de kinderen verwezen naar de tweede lijn. Dit was duidelijk geassocieerd met de aanwezigheid van alarmsymptomen, zoals verminderd bewustzijn of meningeale prikkeling. Opvallend is dat volgens de richtlijn 3424 (35%) kinderen verwezen hadden moeten worden omdat ze één of meer alarmsymptomen hadden. Daarvan werden echter maar 633 (19%) daadwerkelijk verwezen. De alarmsymptomen braken, zieke indruk, verminderde circulatie en tekenen van kortademigheid werden het vaakst door huisartsen ‘genegeerd’. Een nadeel van het onderzoek is dat de verwijsindicatie ‘behoefte aan diagnostische zekerheid’ niet onderzocht is, terwijl dit wel vermeld staat in de NHG-Standaard. Ook werd niet beschreven of de kinderen uiteindelijk een ernstige infectie hadden. Hiermee zou een inschatting gemaakt kunnen worden van de gevolgen van het conservatieve verwijsbeleid.
Wellicht is dit onderzoek aanleiding om de indicatie voor verwijzing aan te passen. Verwijscriteria gebaseerd op een combinatie van verschillende alarmsymptomen, of het uitsluiten van een ernstige infectie door middel van CRP bepaling, zijn hiervoor wellicht opties.
1.Van Ierland Y, et al. Use of alarm features in referral of febrile children to the emergency department: an observational study. Br J Gen Pract 2014;64:e1-9.