Vraagstelling De huidige behandeling bij acne vulgaris is vooral gericht op symptoombestrijding. Vaak willen patiënten weten welk effect voeding heeft op de symptomen. De NHG-Standaard Acne (2007) concludeert dat het weinige onderzoek dat gedaan is geen samenhang aantoont tussen bepaalde voedingsmiddelen en acne. Het onderzoek dat de afgelopen jaren is gedaan levert misschien nieuwe inzichten op. Wij onderzochten in de recente literatuur of de inname van zuivel de ernst van acne vulgaris bij jongvolwassenen kan beïnvloeden.
Zoekstructuur Op 9 oktober 2014 doorzochten we PubMed met de zoektermen ‘Dairy Products’ [MeSH] AND ‘Acne Vulgaris’ [MESH] naar clinical trials, RCT’s en systematic reviews.
Resultaten We vonden 29 artikelen die relevant waren voor onze vraagstelling, namelijk 2 prospectieve cohortonderzoeken,
12 1 klinische trial,
3 1 retrospectief cohortonderzoek, 3 patiëntcontroleonderzoeken en 22 reviews. De reviewartikelen beschreven de cohortonderzoeken en de klinische trial. We selecteerden de klinische trial
3 en de 2 prospectieve cohortonderzoeken
12 omdat deze de hoogste bewijskracht hebben.
In de twee prospectieve onderzoeken van Abedamawo et al. werd de relatie tussen zuivel en acne bij 9- tot 15-jarige jongens (n = 4273) en meisjes (n = 6094) onderzocht. De cohorten werden 3 jaar gevolgd (1996-1998). Elk jaar werd een gevalideerde Food Frequency Questionaire afgenomen. In 1999 werd door de deelnemers een vragenlijst over de ernst van acne ingevuld. De zuivelinname van jongeren zonder acne werd vergeleken met de zuivelinname van jongeren met acne. Het verschil in prevalence ratio (PR) werd statistisch getoetst met behulp van de chi-kwadraattoets en wilcoxontoets.
Het cohortonderzoek bij meisjes toonde een positieve associatie tussen acne en de totale hoeveelheid melkinname PR 1,2 (95%-BI 1,09 tot 1,31; p < 0,001), volle melk PR 1,19 (95%-BI 1,06 tot 1,32; p < 0,001), halfvolle melk PR 1,17 (95%-BI 1,04 tot 1,31; p < 0,001) en magere melk PR 1,19 (95%-BI 1,08 tot 1,31; p < 0,001). Het cohortonderzoek bij de jongens toonde alleen een positieve associatie tussen acne en magere melk PR 1,19 (95%-BI 1,01 tot 1,40; p = 0,02).
De dubbelblind gerandomiseerde placebogecontroleerde klinische trial van Kim et al. onderzocht het effect van toevoeging van lactoferrine aan melk op de ernst van acne bij 36 Koreaanse jong-volwassenen (18-30 jarigen). Lactoferrine is een wei-eiwit, dat mogelijk anti-inflammatoire eigenschappen heeft. Patiënten met acne werden gerandomiseerd voor dagelijkse melkinname met lactoferrine of placebo. Na 12 weken consumptie was de acnegraad (Leeds revised acne grading system) in de lactoferrinegroep met -37% (-44,6 tot -30,0) afgenomen, tegen -17% (-32,6 tot -1,4; p = 0,023) in de placebogroep. Het totaal aantal acnelaesies, beoordeeld door een onafhankelijke dermatoloog, was met -56,3 (-72,6 tot -40,0) versus -33,2 (-52,7 tot -13,7; p = 0,033) afgenomen in de lactoferrinegroep in vergelijking met de placebogroep.
Bespreking De validiteit van de twee prospectieve onderzoeken van Abedamawo kan ter discussie worden gesteld. Het voorkomen van acne werd gebaseerd op zelf ingevulde vragenlijsten en het was niet bekend wanneer de jongens en meisjes last kregen van acne. Aangezien de PR-waarden dicht bij 1 lagen, is de vraag wat de klinische relevantie van de uitkomsten is.
De RCT van Kim et al. heeft niet gekeken naar de inname van melk versus geen melk, maar mogelijk is de samenstelling van melk van invloed op acne. Zwakke punten van deze trial zijn de lage power en de Koreaanse populatie, waardoor de resultaten niet direct zijn te extrapoleren naar een westerse populatie.
1
Conclusie In de kwalitatief matige onderzoeken lijkt een positieve associatie te zijn tussen de hoeveelheid, soort en samenstelling van zuivel en de toename in ernst van acne vulgaris bij jong-volwassenen. Meer onderzoek is nodig om een gedegen advies te kunnen geven over melkconsumptie en andere zuivelproducten bij acne.
Betekenis Wegens gebrek aan goed methodologisch onderzoek naar zuivelproducten en acne bij jong-volwassenen van westerse afkomst, is er op dit moment onvoldoende bewijs om een zuivelarm dieet of het weglaten van specifieke zuivelsoorten uit het dieet te adviseren. Onze bevindingen ondersteunen dus de conclusie in de NHG-Standaard.