Een 11-jarige jongen die meedoet aan een survivalkamp wordt door een begeleider op de huisartsenpost gebracht. Hij ziet bleek en is klam en misselijk. In de wachtkamer braakt hij een keer en dreigt hij weg te zakken. De jongen heeft hevige pijn aan zijn snel zwellende rechteronderarm.
De dienstdoende huisarts beoordeelt volgens de ABCDE-systematiek: de ademwegen (A) zijn vrij, de ademhalingsfrequentie is 21 per minuut, de saturatie is 100% en over de longen is normaal vesiculair ademgeruis te horen (B). Wat betreft de circulatie (C) ziet de arts een bleke huid, later roze, en meet een bloeddruk van 109/66 mmHg met een regelmatige hartslag van 93/minuut. Over het hart zijn er geen hoorbare souffles. De rechterarm is warm en gezwollen. Het bewustzijn (D) is helder (Glasgow-comaschaal: E4M6V5 = 15), capillair glucose is 5,3 mmol/l. De temperatuur is 37,1 °C (omgevingsfactoren (E)).
In de rechterduimbasis zitten 2 kleine wondjes op een afstand van 1 cm van elkaar. De jongen vertelt dat hij reptielen leuk vindt en dat hij door een adder werd gebeten toen hij deze wilde oppakken. Hij krijgt paracetamol en daarop weer kleur en praatjes, maar de arm blijft pijnlijk. De zwelling neemt toe naar proximaal tot boven de elleboog.
Hoe handelt u bij deze slangenbeet met hevige lokale reactie?