Meneer Van der Hoeven, 62 jaar, komt op het spreekuur met de vraag of hij in aanmerking komt voor aanvullend onderzoek naar darmkanker (colorectaal carcinoom). Hij is bezorgd, omdat zijn broer en zijn zus beiden darmkanker hebben. Zij waren respectievelijk 67 en 64 jaar toen bij hen de diagnose werd gesteld. De ouders van meneer Van der Hoeven en zijn jongere zus (57 jaar) hebben de ziekte niet. Ook bij ooms en tantes komt de ziekte niet voor. Meneer Van der Hoeven heeft zelf geen klachten die kunnen passen bij darmkanker. Wat is in dit geval het aangewezen beleid ten aanzien van diagnostiek naar colorectaal carcinoom?