Je praktijk op evidence-based wijze voeren valt niet mee. Neem nou bijvoorbeeld massage bij lage-rugklachten. Je hebt volgens de laatste richtlijnen afspraken gemaakt met de fysiotherapeuten in de regio: patiënten worden zo weinig mogelijk verwezen en als ze daar toch terechtkomen, moeten ze vooral oefenen. Dat ouderwetse kneden is zinloos, want er is geen bewijs dat het werkt. Het kost soms wel wat moeite om patiënten die desondanks menen er baat bij te hebben, van het tegendeel te overtuigen. En dan verschijnt er in het BMJ een redactioneel waarin staat dat bewijs voor de effectiviteit van massage weliswaar niet overweldigend is, maar wel bemoedigend! Zweedse massage – bestaande uit alleen al door de namen aansprekende handelingen als effleurage, petrissage, frictie, tapoteren, vibreren en het meer ordinaire kneden – lijkt in een Cochrane-review van 5 RCT's effectiever dan placebo, ontspanningsoefeningen en acupunctuur. Er wordt natuurlijk verklaard dat nader onderzoek geïndiceerd is en dat trials van hoge kwaliteit dringend nodig zijn, maar dat ritueel hoort bij de conclusie van bijna iedere Cochrane-review. Gaan we nu weer verwijzen voor massage? Het probleem is natuurlijk dat ontbreken van bewijs van effectiviteit niet hetzelfde is als bewijs van ineffectiviteit. Het probleem voor de medicus practicus is vervolgens hoe te handelen als een patiënt vraagt om zo'n behandeling waar hij goede ervaringen mee heeft, maar waarvan de effectiviteit niet bewezen is. Mij dunkt niet al te streng zijn in dit soort gevallen. (PL)
Reacties
Er zijn nog geen reacties.