Veel mannen vragen en krijgen een PSA-bepaling om prostaatkanker op te sporen, terwijl de effectiviteit van screening niet aangetoond is. Amerikaanse onderzoekers keken naar de motieven die artsen en patiënten hiervoor kunnen hebben. Mannen zijn blij met een negatieve testuitslag, terwijl mannen met een positieve testuitslag het wel vervelend vinden om nader onderzoek te ondergaan, maar vervolgens dankbaar zijn wanneer zij geen prostaatkanker blijken te hebben of de diagnose in een vroeg stadium gesteld is. Daarom kunnen artsen ook zo gemakkelijk instemmen met het verzoek om screening: de patiënt is altijd tevreden. Niet op een verzoek ingaan kost bovendien tijd en kan leiden tot een klacht wanneer later toch prostaatkanker wordt gevonden, ongeacht of dit een klinisch relevante tumor is. Bij de behandeling zal men ook snel kiezen voor een agressieve benadering: niets doen is moeilijk bij een diagnose (prostaat)kanker, hoewel deze afweging wel door recente literatuur wordt ondersteund. Voor de dokter geldt dat er niets te verliezen is: ‘geneest’ de patiënt, ten koste van bijvoorbeeld impotentie en incontinentie, dan zal de patiënt dit de dokter niet kwalijk nemen; wanneer de tumor toch doorgroeit, is tenminste alles gedaan om dit te voorkomen. Dokters en patiënten kunnen eenvoudig niet door hun ervaring merken dat vroege opsporing en agressieve behandeling niet effectief of overbodig zijn. Bij het maken van een keuze wordt vaak de noodzaak en effectiviteit van screening overschat. Daarnaast zal alleen een keuze om wel te screenen altijd een positief gevoel kunnen geven. De onderzoekers pleiten er terecht voor dit te overwegen bij het maken van een keuze om wel of geen PSA-bepaling te doen, zodat de keuze niet bij voorbaat (onterecht) gericht is op interventie. (MB)
Reacties
Er zijn nog geen reacties.