Op een door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen georganiseerd symposium bespraken deskundigen uit binnen- en buitenland de verhouding tussen met overheidsgeld, met collectebusfondsen-, en met farmaceutisch geld gefinancierd onderzoek. De heersende mening was dat het regelen van de (ondersteunings)structuur voor onderzoek een zaak van publieke middelen behoort te zijn en dat die structuur de onderzoekers vervolgens in staat zou moeten stellen commercieel geld aan te trekken. Dat lukt vaak aardig voor het doen van trials, maar voor onderzoek naar onderwerpen over preventie, diagnostiek en publieke gezondheidszorg is de farmacie doorgaans veel minder gul. En daar liggen nu juist de grote problemen in de huisartsgeneeskunde. Een mogelijke oplossing is dan om het trialonderzoek zodanig te financieren, dat een ander onderzoek daaruit mede bekostigd wordt. Harry Büller, hoogleraar vasculaire geneeskunde in het AMC gaf daarvan een inspirerend voorbeeld. Zijn afdeling draait namelijk voor een groot deel op externe financiering. Hiermee leveren medewerkers vele ‘kleinere’ inspanningen die geen financiering krijgen uit de reguliere geldstromen. In alle proefschriften zijn hiervan voorbeelden te vinden. De aanwezige industrie meldde als een van de problemen dat er wel eens twijfels waren over de deskundigheid van de onderzoekers. Onderzoekers twijfelen op hun beurt nog wel eens aan de goede bedoelingen van de industrie. Mogelijke oplossingen kwamen verder niet echt aan bod, maar mij lijkt het wel aardig een nationaal fonds in te stellen, waarin de industrie een klein gedeelte van de winsten stort. Dan hoeven de onderzoekers niet te twijfelen aan de goede bedoelingen en kan het onderzoek worden uitgezet bij kwalitatief goede onderzoekers. Bovendien kunnen vragen uit het veld dan de prioriteit bepalen. En dat veld mag vervolgens bestaan uit wetenschappers en zorgverleners. Drie vliegen in één klap. (Henk van Weert)
Reacties
Er zijn nog geen reacties.