We hebben een nieuwe regering en dus een net zo nieuwe minister voor de Volksgezondheid. Ik vraag mij altijd af hoe je nou als nieuwkomer aan zo’n klus begint. Als je je te veel verlaat op je ambtenaren kom je niet veel verder dan je voorganger. Die ambtenaren hebben immers allang hun eigen opvattingen en hun goede of slechte relaties met de diverse groepen die het ministerie frequenteren met hun gelikte of agressieve gelobby. Ik heb ooit meegemaakt dat onze delegatie moest wachten omdat de minister even moest bijkomen van het vorige bezoek. ‘De ratten zijn namelijk weer geweest’, meldde ons een ambtenaar, waarmee hij een groep medici kenschetste.
Goed, waar was ik. Stel dus dat ik daar in Den Haag zat. Al snel zouden de ambtenaren op mijn plannen reageren met: ‘Niet te veel veranderen, want dat geeft veel te veel extra werk, excellentie’, want op die aanspreektitel zou ik staan! ‘Beste mensen’, zou ik – nog altijd rustig en zeker van mijn zaak – antwoorden, ‘luister nou eens goed. Van veel (be)handelingen is het nut nooit echt bewezen, maar zowel de patiënten als de zorgverleners zijn eraan gewend geraakt en weten niet beter of willen niet beter weten. Dat moet anders. Ook van veel medicijnen is de beloofde werking nooit echt bewezen, net zomin als de mogelijke schade ervan op lange termijn duidelijk is. Maar de industrie gooit er honderden miljoenen reclame tegenaan opdat de patiënten om een middel gaan vragen en de medici dat ‘in hun pen’ krijgen. Daar gaan we wat aan doen. En het inkomen van veel zorgverleners is een rechtstreeks gevolg van hun medische beslissingen. Daar moeten we natuurlijk vanaf, want op die manier weet je als patiënt nooit zeker of een beslissing wordt genomen voor jóúw bestwil of voor dat van die zorgverlener. In dat alles kom ik verandering aanbrengen. Ik wil transparantie van al het handelen en gelijke beloning voor gelijke inspanningen. Voor alles wat medisch niet te onderbouwen is, gaan de mensen zelf betalen. Wat huisartsen kunnen doen, wordt niet langer door eerstehulpposten, ziekenhuizen of specialisten gedaan. En elke farmaceut die onverantwoorde praatjes over zijn medicijnen rondstrooit, zullen we als een terriër op de nek zitten.’ Ik haal even adem om mijn betoog nóg gloedvoller te vervolgen, maar zie dan dat ik in het vuur van mijn woorden niet op mijn gehoor heb gelet. De ambtenaren liggen schaterend over hun tafeltjes heen en sniklachend in elkaars armen. De secretaris-generaal, die een goede inborst heeft, neemt mij even terzijde. ‘Schalk!’, zegt-ie, ‘u weet ze wel bruin te bakken…’ Met een armgebaar stuurt hij de ambtenaren naar hun kamers en vervolgt: ‘Het is geinig, zoals u het allemaal weet te zeggen. Maar er is nu eenmaal marktwerking, en dat betekent dat je de mensen geeft wat ze vragen en dat je krijgt wat de gek er voor geeft. Het betekent dat je mensen moet leren denken dat ze iets nodig hebben, zodat ze daar geld voor overhebben. “Er is een koopkrachtige vraag”, noemt Wiegel dat, en je bent gek als je die niet aanboort.’ ‘Maar ik ben toch minister van Volksgezondheid?’, piep ik, ‘dat gaat toch over wat het beste is voor de mensen om zo gezond mogelijk te leven?’ Zijn trekken verharden zich. Zijn ogen versmallen zich tot gemene spleetjes en hij brengt zijn tronie vlak bij mijn gezicht. Ik schrik me te pletter! Maar dan verzachten de trekken zich tot een bekend, bemind gelaat en ik hoor: ‘Het is half acht, lieverd, je moet opstaan…’ Hans van der Voort, hvdvoort@knmg.nl
Reacties
Er zijn nog geen reacties.